20. Gedonder in het bos
Het was
donker in het bos en de donder rolde luid tussen de bomen door. Verder was het
er doodstil. Geen gekraak van takjes, geen geritsel van de blaadjes in de wind,
niets, alleen de donder voorafgegaan door felle flitsen van de bliksems, die
het bos in een spookachtig licht zetten. Normaal gezien zou dit bos moeten
gonzen van de activiteit van allerlei dieren, maar het leek wel of alles gevlucht
was. Alles? Nee, niet alles, want verderop brandde er een klein lichtje. Ik besloot
er op af te gaan om te kijken wat dat lichtje was. Misschien kwam ik te weten
wat er aan de hand was, waarom het zo stil was in het bos. Plots lichtte het
bos weer op in een felle flits en schudde de grond van de harde donderslag. Ik
schrok, maar niet van de donder of de lichtflits. Ik dacht dat ik iets zag
bewegen in het licht van de bliksem. Of was het een tak van de boom, die een
rare schaduw wierp over de grond. Voorzichtig liep ik door naar het enige
lichtje in de verte. Ik begreep er niets van. Wat was hier aan de hand? Ik
realiseerde me ineens, dat ik allang op de plek aangekomen was, waar ik de
kabouters van het bos regelmatig had ontmoet. Ik liep de open plek op en zag tot
mijn verbazing niemand meer! Geen kabouters, geen elfjes, geen feeën. Weer kraakte de donder en ik keek omhoog naar
de lucht. Vreemd, wel onweer maar geen regen.
Ik keek in het rond om het lichtje weer te vinden. Langzaam liep ik
verder naar het gele vlekkerige licht dat wel leek te dansen in het donker.
Weer werd het bos opgelicht door een felle lange bliksemstraal van helder blauw
licht. Ik keek net naar de boomtoppen en dacht toch echt dat ik iets groots zag
vliegen. Zwart als een schaduw en fladderend als een vogel, maar dan wel een
hele grote vogel. Opeens zag ik het lichtje
weer, maar nu bewoog het echt. Het kwam hard op me af, al slingerend en met
kleine sprongetjes. En voor dat ik het wist, of kon reageren, vloog het lichtje
tegen mijn benen op en hoorde ik een harde “Oef”. De klap was zo hard, dat ik viel en niet
meteen zag wat er gebeurde. Ik zag het lichtje door de lucht vliegen en een
paar meter verderop op de grond terechtkomen, waar het bleef liggen. Ik stond
gauw op en liep er naar toe. Het was een klein lantaarntje met een kaarsje
erin. Ik was verbaasd dat het kaarsje nog brandde na die klap en die duikvlucht.
“Ahum” hoorde ik ineens achter me. Ik schrok zo hard dat ik het lantaarntje
liet vallen waardoor het kaarsje deze keer wel uit ging. Meteen was het weer
pikkedonker. Er kraakte een bliksemschicht door het bos en ik zag in een flits
een zwarte gedaante langs me heen schieten. De donder bleef weg. In het
pikkedonker probeerde ik de gedaante weer te vinden, maar ik zag niets meer na
die felle bliksemschicht. Ik probeerde te luisteren of er ergens een takje zou
kraken. Ineens hoorde ik een geluid, alsof er iemand met zijn vingers knipte.
En plots zag ik weer het vlammetje in het lantaarntje. En dat lantaarntje werd
vastgehouden door een klein mannetje, die ik nog nooit gezien had. Hij had
korte kromme beentjes, en was helemaal in het zwart gekleed. Aan zijn voeten
had hij zwarte laarsjes die tot aan zijn knieën reikten. In zijn ene hand had
hij het lantaarntje en in de andere een staf. Een zwarte puntmuts stond op zijn
hoofd. Zwart haar krulde onder de puntmuts vandaan. Hij had kleine ronde zwarte
oogjes en een dikke ronde neus. Hij keek me kwaad aan en zei stampvoetend: ”Wat
moet jij nou weer hier? Weet je niet dat je hier niet mag zijn? Vooruit, geef
antwoord!” “Nou uh, ik kom hier wel vaker, en dan ga ik bij mijn vriendjes op
bezoek” zei ik. “Je vriendjes, je vriendjes, die kabouters zeker, die hier
wonen. Nou, zie je ze ergens? Nee hè, weg zijn ze, zoals het hoort. Maar jij
zit hier nog, aaahhhhh, hoe moet ik dat nu weer oplossen. Op dit moment, een
mens in het bos!” “Hoe bedoel je oplossen?” vroeg ik. “Nou, jij hoort hier nu niet
te zijn, op dit moment. Dat kan gewoon niet, iedereen weet dat” zei het
mannetje. “Wat weet iedereen dan wat ik niet weet?” “Ooooh, alle mensen nog aan toe zeg, het is
morgen toveneks festival.” “Toveneks?, wat is dat dan en waarom doe jij zo naar
tegen me, en wie ben je eigenlijk?” riep
ik terug tegen het kleine lelijke mannetje. “Ik ben Grollebol en ben de wachter
van Toveneks. Het is duidelijk dat jij niets af weet van wat er allemaal
plaatsvindt de komende uren. En het is me ook duidelijk dat ik een probleem heb
omdat jij hier niet hoort te zijn, hier niet mag zijn. Daarom zal ik je
uitleggen wat er gaat gebeuren en waarom je hier niet mag zijn. Ik moet zorgen
dat dit deel van het woud verlaten is en moet controleren dat het ook verlaten
blijft. Op Toveneks mogen geen andere bewoners aanwezig zijn dan de genodigden.
Alle bosbewoners weten dat en ze weten donders goed dat het anders wel eens mis
kan gaan. Toveneks is de jaarlijkse bijeenkomst van Tovenaars en Heksen, die
elkaar de laatste kunsten laten zien die ze geleerd hebben. Er wordt veel
getoverd, veel drankjes gebrouwen en uiteraard gaat er wel eens wat mis. Want
iedereen wil die kunsten van elkaar leren en dat is heel niet makkelijk. Dat is
precies wat de bosbewoners al lang weten en daarom zijn ze tijdelijk naar een
ander deel van het bos gegaan, een dag hier vandaan. En vannacht en morgen zorg
ik ervoor dat hier niemand meer komt door met mijn donderbollen te gooien. Maar
nu zit ik met jou hier opgescheept en weet ik niet hoe ik dat nu weer moet
oplossen.” Ik begon langzaam te begrijpen wat er hier zou gaan gebeuren en ik werd
behoorlijk zenuwachtig, maar ook nieuwsgierig. Ik vroeg Grollebol om hem te
helpen, zodat ik meteen eens zo’n Toveneks kon meemaken. “Wát” riep Grollebol
toen ik het voorstelde, “ben je helemaal gek geworden, dat is levensgevaarlijk!
Als ze merken dat ik het bos niet goed gecontroleerd heb, dan toveren ze me
misschien wel in een knoestige boomstronk.”
Grollebol begon boos op me te worden en dreigde met zijn staf, waar ik
al een paar donderbollen uit had zien komen. Elke keer als hij met zijn staf
zwaaide kwam er een lichtflits als een bliksem uit de punt van de staf, waarna
een vlammende bol door de lucht vloog en al donderend uit elkaar spatte. Maar
omdat ik nu zo nieuwsgierig was geworden ging ik helemaal rechtop staan,
waardoor Grollebol niet groter bleek als een flinke kruk. Zijn puntmuts kwam
net tot aan mijn navel. Dus ik liep op hem toe en pakte hem bij zijn kraag en
zei: “Nu even ophouden Grollebol, ik wil hier graag bij zijn om van te leren,
net zoals ik van kabouter Kreukelbaard geleerd heb hoe de kabouters leven en
wat ze allemaal voor goede dingen doen. Dus verzin maar iets, zó dat ik kan blijven, anders hang ik je in die boom daar.” Ik
schrok van mijn eigen woorden en dacht dat Grollebol heel boos zou worden en me
met zijn donderbollen het bos uit zou jagen. Maar tot mijn grote verbazing
begon hij langzaam te lachen, steeds harder en harder. “Oh jij bent dus die
mensenmens die kabouter Kreukelbaard kent. Zeg dat dan meteen. We hebben van je
gehoord via de kabouters, elfjes en dieren in het bos. Ik dacht alleen dat je
er lelijker uit zou zien ha ha ha. Nou zet me eens neer, dan kunnen we eens
zien wat we voor je kunnen doen.” Ik zette Grollebol weer op de grond en meteen
zwaaide hij met een grijns op zijn gezicht zijn staf heen en weer en ik zag een
lichtbol recht op me af komen. Ik dook weg maar was te laat en de bol raakte
me. Tot mijn verassing voelde ik niets maar toen mijn ogen weer aan het weinige
licht van het lantaarntje gewend waren, bleek ik net zo groot te zijn als
Grollebol. “Zo” zei hij, “nu zijn de rollen even omgedraaid, ik houd er niet
van om opgepakt te worden door een mensenmens. Luister goed, als jij wilt
meemaken wat Toveneks is, dan vind ik het goed. Kreukelbaard heeft jou immers
ook geaccepteerd. Maar hoe de heksen en tovenaars op je reageren dat weet ik
niet. Daarom moet jij jezelf verstoppen, want de heksen en tovenaars willen
niet dat ze bespied worden. Ik zal je dus in een andere gedaante moeten
veranderen, zodat je niet opvalt. Ik zal je in een struik veranderen aan het
rand van het veld, waar ze allemaal bij elkaar komen om hun kunsten te laten
zien.” En voordat ik het wist vloog er weer een bol uit de staf en die zorgde er
voor, dat ik in een struik veranderde. Mijn benen waren de wortels en mijn
armen waren takken geworden. Mijn hoofd was een bos bladeren geworden en twee
rode vruchten deden dienst als mijn ogen. Grollebol rolde over de grond van het
lachen. Ik vond het helemaal niet leuk en wilde net driftig gaan protesteren,
toen we een hoog gefluit hoorden. “SSST” zei Grollebol, “daar komt de eerste al
aan, die komt de boel verkennen.” Grollebol richtte zijn staf op de hemel en
een witte straal licht schoot omhoog gevolgd door een harde knal. Plotseling
werd het gefluit harder en hoger. Ik zag een bezemsteel met een heks erop
steeds harder en harder naar beneden suizen. Net op het moment, dat ik dacht
dat ze te pletter zou vallen, bleef ze een halve meter boven de grond zweven en
riep ze Grollebol zijn naam. Grollebol liep naar haar toe en ik hoorde de heks
hard lachen. Ze stapte af en liep in het rond over de open plek. Ze kwam steeds
dichterbij en ik zag Grollebol bezorgd met zijn vinger op zijn lippen, naar me
kijken. Ik hield me zo stil mogelijk en durfde bijna niet te ademen. De heks
bleef vlak bij me stil staan en snoof met haar neus de lucht op. “Ik ruik een
mens” riep ze.
“Grollebóooool…kom hier. Heb jij je werk wel
goed gedaan? Volgens mij is hier een mens aanwezig.” Grollebol werd heel
zenuwachtig en begon aan zijn neus te pulken. “Ik, eh, ik heb alles heel goed
gecontroleerd en ik zou niet weten of…….” Verder kwam Grollebol niet want de
heks liep recht op me af en keek me recht aan. “Hmmmm” riep de heks, “wat een
lekkere vruchten heeft deze struik. Ik denk dat ik die maar eens pluk en er een
toverdrankje van maak.” “Nee!” riep Grollebol, “dat zijn z’n ogen, niet doen!”
De heks bukte zich en klapte ineens twee keer in haar handen. Meteen was ik
geen struik meer maar was ik weer mezelf. “Zo, welkom in het bos. Ik hoop dat
ik je niet heb laten schrikken” zei de heks. Ik probeerde iets te zeggen, maar
ik trilde nog teveel van de schrik. Plotseling draaide ze zich om naar Grollebol
en riep: “En jij Grollebol, denk nooit meer dat je mij, of een andere heks voor
de gek kunt houden, want we hebben alles door, begrepen?”. “Ja ja jawel
mevrouw”, zei Grollebol. De heks draaide zich weer om naar mij en zei: “Ik ben Merlina,
en ik kom hier om het Toveneks te organiseren en jij mag me daarbij helpen.”
“Ik?” “Ja jij, ik ben door Kreukelbaard
geïnformeerd, dat jij hier zou zijn, om wat van de wereld te leren die jullie “sprookjeswereld”
noemen. En we hebben dus afgesproken, dat jij bij zeer hoge uitzondering, ons
feest mag bijwonen en mij mag helpen. Maar dat kan alleen als je precies doet
wat ik zeg, anders kunnen we je hier niet bij hebben, begrepen?” “Ja mevrouw. Maar
hoe wist Kreukelbaard dat ik hier zou zijn? Ik wist dat zelf nog niet eens,
toen ik vanmorgen opstond.” “Tja dat is iets wat we hier in onze wereld al
honderden jaren kunnen en jullie mensen, nu nog maar net aan het leren zijn. En
Kreukelbaard en ik zijn goede vrienden van elkaar. We hebben veel van elkaar
geleerd. En nu…aan het werk, want mijn vriendinnen zijn al onderweg en we
willen klaar zijn, als de heksen en de tovenaars arriveren.”
Merlina liep
naar het midden van de open plek, zwaaide met haar toverstok in het rond. Langs
de hele rand van de open plek stonden ineens mooie grote lantarens met grote
kaarsen erin. Grollebol liep langs elke lantaren en knipte met zijn vingers. Elke
keer als hij dat deed, ging er een kaars spontaan branden. De hele open plek
werd op deze manier sprookjesachtig verlicht. In een hoekje had Merlina
intussen een groot vuur gemaakt, waar een ketel boven hing. Ze vroeg aan mij,
om water uit de rivier verderop te halen en dat in de ketel te doen. Toen ik
dat deed, hoorde ik haar zingend verder gaan met haar werk. Ik was verbaasd hoe
aardig ze eigenlijk was. Toen ik met het water terug was op de open plek, zag
ik dat er al meerdere heksen waren gearriveerd. Maar ze leken helemaal niet op
heksen. Dat was vreemd! Ik had altijd gelezen dat heksen lelijke oude vrouwtjes
waren, die boos en chagrijnig deden, een pukkel op hun neus hadden en maar twee
oude rotte tanden in hun mond. ”Whoehoehoehoe” hoorde ik ineens vlak achter me.
Ik schrok me een hoedje en toen ik me omdraaide stond er dus ineens zo’n
lelijke oude heks met een pukkel op haar neus voor me. “Ja, ja, pas jij maar op
met die gedachten van je, mensenmens, want wij kunnen ze allemaal horen.” “Oh,
ja, eh.. sorry, maar ik had niet gedacht, nou ja, ik dacht eigenlijk dat eeehhh…”
“Ja we weten dat jij dacht dat we allemaal zo zouden zijn hè?, Lelijk, met
pukkels en zo, oud en krom. Maar dat is wat jullie ervan hebben gemaakt. En
zoals jullie denken dat we zijn, zo zien we er ook uit. Jullie zien dát, wat je verwacht. En daarom zie je mij nu ook zo.” Ineens
herkende ik haar stem, het was Merlina, die ineens in een oude lelijke vrouw
was veranderd. Terwijl ik naar haar keek en mijn gedachte over lelijke oude
kromme heksen losliet, begon Merlina weer te veranderen, en ineens, voordat ik
het wist, stond er een mooie jonge vrouw voor mijn neus. “Tja, zo kan het ook”
zei Merlina. “En dan noemen jullie ons ineens een fee. Dit is je eerste les van
vanavond. Je ziet wat je denkt te zien, maar let op, als je je gedachten los
kunt laten, zie je dat we allemaal eender zijn en dat je alleen door jouw eigen
gedachten maar één kant van ons kunt zien. Maar we hebben heel veel kanten,
mooi, lelijk, kleurrijk of zonder kleur. Het is wat jij wilt. De mogelijkheden
zijn eindeloos.” En plots stond daar weer een lachende Merlina, zoals ik haar
ontmoet had. “En kijk daar, naar mijn vriendinnen, of zusters zoals wij elkaar
noemen, zij vinden het geweldig, om voor elke gelegenheid een andere gedaante
aan te nemen, net zoals jullie jezelf verkleden voor een feest.” Merlina liep
weg om haar zusters te helpen.
Ik hielp
waar ik kon en al gauw kwamen de eerste tovenaars aan. Sommigen te voet,
anderen verschenen zomaar ineens op een onverwachte plek, waardoor je
plotsklaps een tovenaar op een boomtak zag zitten Eentje belandde heel dicht
bij het vuur en hij moest zijn mantel afkloppen om de vonken te doven. Anderen
kwamen gewoon zoals ik een beetje verwacht had, op een paard. Gek eigenlijk dat
ik dát verwacht had. Al gauw was het een drukte van belang en zag
ik overal heksen in allerlei gedaantes en tovenaars in de mooiste mantels. Ze
hadden mooie toverstaven, groot en klein. Velen hadden een baard, of een klein
sikje, en allemaal waren ze heel hartelijk. Ze lachten en groeten me, als ze
voorbij liepen. Bij de een rook ik een boslucht, bij de ander een aroma van
kruiden. Veel heksen waren iets aan het brouwen op kleine zelf gemaakte
vuurtjes en de tovenaars toverden met veel plezier hun nieuwste creaties. Soms
ging er iets fout en ontplofte er een ketel van een heks, of kreeg er iemand
groene stippen op zijn gezicht als het brouwseltje niet helemaal goed was
gelukt. Maar meestal, zag ik de meest mooie kleurfonteinen uit de toverstaven
komen. Toen ik Merlina zag, vroeg ik haar, wat de heksen en tovenaars nu precies
deden. “Wij komen een keer per jaar bij elkaar om te laten zien wat we het
afgelopen jaar hebben geleerd en om elkaar te vertellen, wat we gehoord of
gezien hebben. We stellen vragen aan elkaar over het werk wat we doen. En dat
kan dus van alles zijn, nieuwe drankjes laten zien en uitproberen, nieuwe
grappen en grollen die we gezien hebben, of een nieuwe methode om het bos en de
dieren te helpen in hun bestaan.” “Maar zijn jullie dan geen boze heksen of
tovenaars?” vroeg ik. “Welnee, die bestaan alleen in verhalen en als men dat
wil, maar van onszelf uit, zijn we allemaal goedaardig en willen we alleen maar
goed doen voor de dieren en de planten, de bomen, het water en soms ook voor de
mensen… tenminste...als ze het willen en niet bang voor ons worden en ons weg
jagen. Want dan kunnen wij ook heel vervelend of griezelig worden hoor, dat heb
je wel gezien. Maar als jullie aan alleen maar mooie, leuke, lieve dingen
denken en proberen van elkaar te houden, dan worden wij feeën, koninginnen,
prinsen en alle schattige zaken, die jullie ook in de sprookjes lezen.” Terwijl
we stonden te praten, vloog er een gillende tovenaar voorbij op een bezemsteel
van een heks. “Kijk dat is Merlijn, mijn grootste vriend. Hij vroeg me, of hij
mijn bezemsteel eens mocht proberen. Daar is hij dus duidelijk mee bezig, maar
ik heb niet de indruk dat hij er al goed mee kan vliegen ha ha. Merlijn en ik
werken veel samen en we leren veel van elkaar. Kom, dan lopen we eens rond.”
Ik zag de
meest exotische heksen en tovenaars. De een las in een mooi prachtig boek, waarvan
de kaft helemaal bezaaid was met goudkleurige sterren. Een ander oefende
toverspreuken. Een volgend groepje maakten toverstaven, en er was een groepje
heksen, die in een cirkel aan het dansen waren. Overal waar hun voeten de grond
raakten, kwamen prachtige paddenstoelen uit de grond. Ik keek mijn ogen uit. Ik
zag kampvuurtjes met groene en paarse vlammen, waar gouden en zilveren
bolletjes uitsprongen, die over de grond rolden en aan de voeten van diverse
tovenaars uit elkaar ploften. Daardoor werden er heel wat verschrikte
sprongetjes gemaakt. Ik zag heksen van blauwe koek eten waardoor ze vanzelf
hele mooie bellen konden blazen met hun mond. En als je dan in zo’n bel keek,
zag je jezelf, toen je nog klein was. Plotseling kwam er een varkentje voorbij
rennen. Het varkentje had een punthoed op en een donkerblauwe mantel om. Hij
rende zo hard hij kon. “Oh kijk” riep ik, “een varkentje gaat er vandoor met de
spullen van een tovenaar.” Ik zag in mijn ooghoek een snelle beweging van een
toverstaf, hoorde een moeilijke spreuk en zag hoe het varkentje werd getroffen
door een lichtstraal. Kaboem. Het varkentje verdween in een wolk van stof en
licht. Toen de stof was opgetrokken stond daar een tovenaar. “Zo phoe dat was
net op tijd. Dank je wel Merlina.” “Weer eens iets te enthousiast geweest,
Petino?” vroeg Merlina. “Ach ja mijn beste Merlina, ik had een drankje gemaakt
om het snurken tegen te gaan, maar het werkt een beetje de verkeerde kant op,
toch maar iets minder Mierikswortel gebruiken. Nogmaals dank Merlina.” En de tovenaar liep terug naar zijn groepje,
waar ze allemaal hard moesten lachen. “Die heksen en tovenaars kunnen zich wel
in van alles veranderen hè. Ook al willen ze het niet altijd” zei ik tegen
Merlina. “Ja dat klopt en dat is precies waarom we niemand in het bos willen hebben
als we zo bijeenkomen.” “Oh ja, ik begrijp het. Ze willen niet dat iemand ziet
dat er wel eens wat mis gaat ha ha.” “Nee nee mensenmens, dat is het niet. Daar
zijn we niet bang voor. Iedereen maakt tijdens het leren en oefenen wel fouten.
Dat is niet erg, dat mag iedereen gerust zien. Maar als er andere dieren bij
zijn, of andere wezens, dan weten we nooit wie er per ongeluk veranderd is, en
wie we terug moeten toveren. We hebben het een keer in het begin gehad, dat er
een heks in een konijn veranderde. Een tovenaar die het konijn zag, wilde haar
terug toveren, maar hij had per ongeluk een echt konijn gezien. Hij deed de
omdraaispreuk maar het echte konijn veranderde in een hoge hoed. Vlug
veranderde hij de hoge hoed weer in een konijn, maar nu wist hij niet meer zo
gauw wie de heks en wie het konijn was. En dat was wel even paniek. We hadden het
geluk, dat er een konijn rond liep met een stukje staart wat helemaal knalrood
was, zodat we haar meteen herkenden. De heks, Roodbos, had namelijk heel erg
rood haar. Dat was net op het nippertje goed gegaan. Je moet er toch niet aan
denken dat ze verder het bos in gerend was. Dan hadden we haar nu moeten
missen. Kijk daar staat ze, bij die boom.” Ik zag een kleine heks
experimenteren met een nieuwe bezemsteel. Als ze liep, dan huppelde ze….als een
konijn. Ik lachte en Merlina zei: “Tja dat is het enige wat ze er aan over
heeft gehouden.” “En dat echte konijn?” vroeg ik. “Oh ja, dat is nu het konijn dat
goede zaken doet in jullie wereld.” Ik keek haar niet begrijpend aan. “Ja, die
werkt nu voor alle goochelaars in jullie wereld en is beroemd geworden door
steeds uit een hoed te verschijnen.”
Gillend van het lachen liep Merlina weg, en ik wist niet of ik haar
moest geloven of niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten