21. Drakendrama
Deze week had ik een rustige
week dus kon ik lekker een beetje rondom het huis wat kleine klusjes doen. Er
moest wat gesnoeid worden in de tuin en wat oude takken, plantjes en blaadjes worden
opgeruimd. Tussen de klusjes door zat ik lekker in de schaduw van wat bomen te
genieten van een glas overheerlijke rode limonade. Op een morgen besloot ik een
paar hoge struiken te gaan snoeien. Ze waren intussen erg groot geworden en er
moest hoognodig een stukje af. Terwijl ik zo bezig was, kreeg ik het gevoel dat
ik werd gadegeslagen. Ik had dat al eerder gehad en toen was er altijd wel wat
te beleven met de kabouters, of de dieren in het bos. Dus ik riep maar alvast:
“Kom maar tevoorschijn hoor en vertel me maar wat we gaan doen.” Maar er gebeurde
niets, dus misschien had ik me wel vergist. Toch bleef ik regelmatig om me heen
kijken of ik niet iets zag bewegen onder de bladeren of in de bomen. Terwijl ik
door ging met mijn tuintje op te ruimen, bleef ik wel dat prikkelende gevoel
bij mijn nekharen houden. ‘s-Avonds zat ik tevreden in mijn tuintje te kijken
hoe netjes ik alles had gedaan. Plotseling voelde ik een druppel op mijn arm
vallen. Ik keek omhoog maar zag niets. Misschien een vogelpoepje, of een
druppel van de sproeier die verderop de tuin stond te sproeien? Nee, dat kon
niet, een vogelpoepje zou ik moeten zien liggen op mijn arm, en de tuinsproeier
staat veel te ver weg. Even later voelde ik er weer een, nu in mijn nek. Ik
snapte er niets van. Ik besloot er geen aandacht aan te geven en omdat het al
laat was en ik best moe was, ging ik naar bed om te slapen, zonder verder over
de druppels na te denken. Omdat het zo warm was, liet ik de ramen open staan. Gedurende
de nacht droomde ik over verschillende boswezentjes die in de bomen zaten. Ze
speelden met water en ze wilden mij stiekem nat gooien. Ik kon ze niet zien,
maar wel horen en voelen, want elke keer als er een lading druppels op mij viel
hoorde ik gelach. Plotseling werd ik wakker en wist ik niet of ik nu gedroomd
had of niet, want mijn laken was wat vochtig geworden. Nu was het wel warm,
maar zo hard had ik toch niet liggen zweten? Meer en meer kreeg ik het idee,
dat er toch iets vreemds aan de hand was. Ik zei: ”Ik weet dat je er bent dus
kom maar tevoorschijn. En als je dat niet wil, maak me dan alsjeblieft niet
elke keer nat.” Ik dacht even dat ik een kuchje hoorde, maar het bleef verder
stil. Net toen ik weer wilde gaan liggen, hoorde ik weer een kuchje, nee meer
een snik en ik zag in het donker iets oplichten in de hoek van de kamer. Ik
liep er langzaam heen en wachtte af wat er zou gebeuren. Toen ik weer een snik hoorde, zag ik achter
het gordijn weer iets oplichten. Met een ruk trok ik het gordijn opzij. Ik
hoorde een gil, zag een vuurflits en meteen vloog er iets rakelings langs mijn
voeten. Ik schrok ervan en maakte een sprongetje. De schim die ik zag, rende ik
achterna en ik zag iets heel vreemds. Ik zag een lange staart en twee vleugels
achter de kast vandaan komen. Op het moment dat ik het licht aan wilde doen,
vloog het langs mijn hoofd. Ik zag weer een vuurflits en rook verbrand haar,
mijn haar. In een reflex bukte ik en rende naar de badkamer, om te kijken of
mijn haar in brand stond. Gelukkig waren het alleen een paar buitenste haartjes,
die een beetje verschroeid waren. Nu was ik toch wel heel nieuwsgierig en een
beetje boos geworden. Ik liep weer naar de kamer, maar zag dat het wezen door
het open raam verdwenen was. Er zat nog een klein schroeiplekje op het kozijn. “Tjonge”
dacht ik, “dat kan geen vuurvliegje meer zijn.” Ik keek nog eens uit het raam
en zag aan de rand van de tuin in een boom iets bewegen en oplichten. “Ik heb
je al gezien en ik weet dat je daar in die boom zit” riep ik. “Ik denk dat jij
net zo geschrokken bent als ik, maar ik zal je geen kwaad doen. Wil je
alsjeblieft tevoorschijn komen, zodat ik je kan zien?” Eerst dacht ik dat er
niets zou gebeuren, maar toen opeens hoorde ik geritsel en zag iets door de
lucht vliegen. Het liet een boog van vuurspettertjes achter. Ik zag dat het op
het gras landde en daar bleef zitten. Ik riep dat ik langzaam naar buiten zou
komen. Toen ik naar buiten liep, zag ik iets wat ik alleen nog maar in
tekenfilms of boeken had gezien. Daar op het gras, langs de rand van het bos
zat een klein groen draakje. Hij was niet groter dan een flinke bloempot. Hij,
of zij, dat wist ik niet, had een staart als van een dinosaurus en een lange
nek met driehoekige schubben. Af en toe zag ik ook vleugeltjes bewegen alsof
het ieder moment weer wilde wegvliegen. Ik wist niet wat ik moest zeggen, zo
bijzonder vond ik het. Opeens snikte het draakje en ik zag een geel vlammetje
uit zijn bek komen. Ik zei: “Hallo, wie ben jij en wat kom je doen?” Het
draakje zei iets terug wat ik absoluut niet kon verstaan. Ik ging op het gras
zitten in de hoop dat het draakje niet bang zou worden. Langzaam en voorzichtig
kwam het draakje dichterbij. Na een tijdje zat hij vlak voor me.“ “Hallo” zei
ik weer. ”Ik ben Peter en ik woon hier. Jij bent volgens mij een draakje en ik
denk dat je heel erg verdwaalt bent, om hier zomaar bij mij binnen te komen.” Ik
zag ineens tranen uit zijn oogjes komen en het draakje snikte diep, terwijl er
weer een vlam uit zijn bek kwam. “Ach ach, ben je soms je familie kwijt?” vroeg
ik. Het draakje klapperde met zijn vleugels, vloog zeker een meter de lucht in
en er kwam weer een steekvlam uit zijn bek. “Ho maar, ho maar” riep ik gauw. “Dadelijk
steek je nog alles in de brand.” Ik begreep dat het draakje mij wel verstond,
want hij ging weer rustig zitten. Maar ik begreep hém niet. Dat was lastig, want
wat moest ik nou met een draakje in mijn huis? In de uren daarna probeerde ik
met hem te praten, maar het enige wat ik hoorde was een vreemd gebrabbel. En
tussen het gebrabbel door zag ik allemaal kleine vlammetjes uit zijn neusgaten
en zijn bek komen. Ik dacht dat hij misschien dorst had en zette een schoteltje
water voor hem neer. Hij rook eraan en meteen kwam er een grote wolk stoom en
vlammen uit zijn neus. Was dat niezen? Ik wist echt niet wat ik hiermee moest
doen. Langzaam begon de zon al op te komen en het werd steeds lichter. Het
draakje begon naar het bos terug te lopen en bleef onder de struiken staan. Ik
begreep, dat hij niet door anderen gezien wilde worden en dat hij zich liever
verstopte in het bos. Dat bracht me op een idee. Ik zei: “ Weet je wat, we gaan
de kabouters om hulp vragen. Die weten vast wel wat we moeten doen.”
Ik pakte wat spulletjes en
liep het bekende bospaadje in, wat ik al zo vaak had gelopen. Het draakje liep
met me mee. Dus dat was een goed teken. Zo snel als ik kon, liep ik naar het
kabouterbos. Het draakje scheen te weten wat we gingen doen, want hij huppelde
ineens vrolijk achter me aan. Af en toe spreidde hij zijn vleugels en vloog met
me mee van boomtop naar boomtop. Bij het kabouterbos aangekomen, liep ik meteen
door naar het huisje van Kreukelbaard. Hij zat voor zijn deur een pijp te roken
en blies mooie rookwolken in kringeltjes naar boven. Ik moest meteen aan het
draakje denken. Zou Kreukelbaard al weten wat er aan de hand was? Kreukelbaard keek op en begroette me
hartelijk. “Zo” zei hij, terwijl hij langs me heen keek, “je hebt deze keer wel
een heel bijzondere vriend meegebracht.” Ik keek om en zag het draakje achter
me op de grond zitten. “Tja, die is bij mij aan komen vliegen en ik weet niet
wat ik er mee moet, ik versta hem niet en ik weet niet wat er aan de hand is.
Misschien kun jij helpen?” vroeg ik aan Kreukelbaard. Kreukelbaard liep naar het draakje toe en
keek hem aandachtig aan. Het draakje keek net zo aandachtig terug. Ik hoorde
Kreukelbaard wat mompelen, zag hem knikken en ik zag dat het draakje weer zijn
tranen liet rollen. Kreukelbaard keek ernstig. Hij leek diep na te denken.
Ineens kwam er weer een steekvlam uit de neusgaten van het draakje, zo in de
richting van Kreukelbaard. Ik schrok hevig, want ik zag allemaal rook uit de
baard van Kreukelbaard komen. Kreukelbaard keek ontzet naar het draakje en
begon toen hard te lachen. “Kijk eens”, riep hij naar me, “Snuifje heeft mijn
pijp weer aangestoken, die was uitgegaan. Dank je wel Snuifje.” Ik keek
verbaasd naar het draakje en toen naar Kreukelbaard. “Snuifje?” zei ik, “heet
hij Snuifje?” “Ja” antwoordde Kreukelbaard, “en hij is weggelopen bij zijn
familie, maar meer weet ik nog niet. Ik moet het hele verhaal nog horen. Maar
als een draak wegloopt bij zijn familie moet er wel heel wat aan de hand zijn.
Eerst maar eens kijken of Snuifje honger heeft. Laat Snuifje maar bij ons en
morgen kun je het hele verhaal horen.”
De volgende morgen ging ik alweer vroeg op weg want ik was verschrikkelijk nieuwsgierig. Ik had er bijna niet van geslapen. Toen ik bij Kreukelbaard aankwam zag ik Snuifje met een stel kabouters spelen. Ik zocht Kreukelbaard op en vroeg hem wat hij te weten was gekomen. Kreukelbaard keek voor zich uit en bromde dat hij nog niets wist. Snuifje was na het eten in slaap gevallen en pas vanmorgen wakker geworden. Toen Snuifje zich uitrekte en gaapte had hij per ongeluk de stoel in brand gestoken. Nou moest Kreukelbaard een nieuwe stoel maken. Ik moest een beetje lachen en moest denken aan die nacht in mijn eigen huisje. “Kom Kreukelbaard, laten we Snuifje gaan vragen hoe hij hier terecht is gekomen en wat er gebeurd is.” We liepen naar Snuifje en vroegen hem naar zijn verhaal. Ik verstond natuurlijk niets van zijn gebrabbel, maar Kreukelbaard en de andere kabouters luisterden aandachtig. Er was zelfs een kaboutertje die af en toe moest huilen, waarna Snuifje zijn staart om de schouders legde van het snikkende kaboutertje. Toen Snuifje klaar was met zijn verhaal keek ik naar Kreukelbaard en wachtte in spanning af. Nadat Kreukelbaard een tijdje voor zich uit had zitten kijken, vertelde hij dat Snuifje weg was gelopen bij zijn familie, omdat hij het niet leuk vond hoe zijn familie leefde. Al zijn familieleden waren er op uit om anderen bang te maken met hun gesnuif en door hun adem bossen en huisjes in brand te steken. Zo waren de draken vroeger beroemd en berucht geworden en dat moest in ere gehouden worden. Dát was, waar een draak voor bedoeld was. Maar Snuifje wilde dat niet, hij wilde anderen niet bang maken en al helemaal niet spullen van anderen kapot maken, of landerijen en bossen verbranden, alleen maar omdat hij een draak was. Hij wilde juist plezier maken met anderen, samen spelen. Hij kon niet begrijpen waarom een draak zo nodig angst moest verspreiden. Het was toch veel leuker om samen met iedereen in vrede te leven en elkaar te helpen om een goed leven te hebben? Hij had dit vaak geprobeerd maar werd dan of uitgelachen of hij kreeg een standje. En nou was hij weggelopen, omdat hij dat niet meer wilde. “Wij moeten nu een oplossing bedenken. Het is duidelijk dat Snuifje terug moet naar zijn familie, maar ik weet nog niet hoe. Zijn familie zal wel ongerust zijn” zei Kreukelbaard. “Ik ga meteen maar eens naar Eikenhart om raad te vragen.”
Na een uurtje kwam Kreukelbaard terug en vertelde dat Eikenhart via zijn familie in de diverse bossen zou proberen een boodschap bij de draken af geven. Zodat ze wisten dat Snuifje veilig was en de reden hoorden waarom hij weggelopen was. Nu moesten we maar afwachten. We wisten niet hoe snel zo’n boodschap via de boomtoppen verspreid konden worden. En we wisten ook niet hoe snel Eikenhart de boodschap zou sturen, want hij was vlak na zijn antwoord alweer in slaap gevallen. De kabouters besloten er niet op te gaan zitten wachten maar gewoon door te gaan met werken en spelen. Het kon wel eens een paar dagen duren. Op uitnodiging van Kreukelbaard kon ik in het bos blijven. Zo hoefde ik niets te missen als er een antwoord zou komen.
De volgende morgen ging ik alweer vroeg op weg want ik was verschrikkelijk nieuwsgierig. Ik had er bijna niet van geslapen. Toen ik bij Kreukelbaard aankwam zag ik Snuifje met een stel kabouters spelen. Ik zocht Kreukelbaard op en vroeg hem wat hij te weten was gekomen. Kreukelbaard keek voor zich uit en bromde dat hij nog niets wist. Snuifje was na het eten in slaap gevallen en pas vanmorgen wakker geworden. Toen Snuifje zich uitrekte en gaapte had hij per ongeluk de stoel in brand gestoken. Nou moest Kreukelbaard een nieuwe stoel maken. Ik moest een beetje lachen en moest denken aan die nacht in mijn eigen huisje. “Kom Kreukelbaard, laten we Snuifje gaan vragen hoe hij hier terecht is gekomen en wat er gebeurd is.” We liepen naar Snuifje en vroegen hem naar zijn verhaal. Ik verstond natuurlijk niets van zijn gebrabbel, maar Kreukelbaard en de andere kabouters luisterden aandachtig. Er was zelfs een kaboutertje die af en toe moest huilen, waarna Snuifje zijn staart om de schouders legde van het snikkende kaboutertje. Toen Snuifje klaar was met zijn verhaal keek ik naar Kreukelbaard en wachtte in spanning af. Nadat Kreukelbaard een tijdje voor zich uit had zitten kijken, vertelde hij dat Snuifje weg was gelopen bij zijn familie, omdat hij het niet leuk vond hoe zijn familie leefde. Al zijn familieleden waren er op uit om anderen bang te maken met hun gesnuif en door hun adem bossen en huisjes in brand te steken. Zo waren de draken vroeger beroemd en berucht geworden en dat moest in ere gehouden worden. Dát was, waar een draak voor bedoeld was. Maar Snuifje wilde dat niet, hij wilde anderen niet bang maken en al helemaal niet spullen van anderen kapot maken, of landerijen en bossen verbranden, alleen maar omdat hij een draak was. Hij wilde juist plezier maken met anderen, samen spelen. Hij kon niet begrijpen waarom een draak zo nodig angst moest verspreiden. Het was toch veel leuker om samen met iedereen in vrede te leven en elkaar te helpen om een goed leven te hebben? Hij had dit vaak geprobeerd maar werd dan of uitgelachen of hij kreeg een standje. En nou was hij weggelopen, omdat hij dat niet meer wilde. “Wij moeten nu een oplossing bedenken. Het is duidelijk dat Snuifje terug moet naar zijn familie, maar ik weet nog niet hoe. Zijn familie zal wel ongerust zijn” zei Kreukelbaard. “Ik ga meteen maar eens naar Eikenhart om raad te vragen.”
Na een uurtje kwam Kreukelbaard terug en vertelde dat Eikenhart via zijn familie in de diverse bossen zou proberen een boodschap bij de draken af geven. Zodat ze wisten dat Snuifje veilig was en de reden hoorden waarom hij weggelopen was. Nu moesten we maar afwachten. We wisten niet hoe snel zo’n boodschap via de boomtoppen verspreid konden worden. En we wisten ook niet hoe snel Eikenhart de boodschap zou sturen, want hij was vlak na zijn antwoord alweer in slaap gevallen. De kabouters besloten er niet op te gaan zitten wachten maar gewoon door te gaan met werken en spelen. Het kon wel eens een paar dagen duren. Op uitnodiging van Kreukelbaard kon ik in het bos blijven. Zo hoefde ik niets te missen als er een antwoord zou komen.
Op de ochtend van de tweede
dag al, kwam Kreukelbaard ineens aanhollen en riep dat Eikenhart had gezegd,
dat er draken in aantocht waren. Dat had Eikenhart van een 300 jarige oude eik
van ver over de bergen vernomen. “En Eikenhart heeft ook gezegd, dat we ons moeten
voorbereiden want het kon wel eens gevaarlijk worden! Draken in het
kabouterbos!” riep Kreukelbaard. Ik had Kreukelbaard nog nooit zo gezien. Het
leek wel of hij nu echt zenuwachtig was. Hij wist niet wat hij moest doen.
Kreukelbaard wist niet hoe we ons moesten voorbereiden, wat we konden
verwachten. Hij keek mij aan alsof ik misschien zou kunnen weten wat we moesten
doen, maar hoe ik ook dacht, ik wist het ook niet. Het enige wat ik kon
bedenken was, dat we moesten proberen te voorkomen dat de draken alles per
ongeluk of expres in brand zouden steken. Maar hoe? Dezelfde avond nog, zorgden
we ervoor dat de open plek in het kabouterbos verlicht was door grote houtvuren.
We hoopten, dat hierdoor de draken naar deze plek werden getrokken, en we ze
daar zouden ontmoeten, zonder dat ze eerst overal gingen zoeken. Overdag konden
we dan de aangelegde vuren een beetje afdekken met nat hout, zodat er rook zou
ontstaan wat de draken ook weer zouden zien. De derde dag hoorden we van
Eikenhart, dat de draken in de buurt waren. We gingen naar de open plek en
bleven daar wachten. Zenuwachtig keek iedereen naar de hemel. Heel in de verte
hoorden we wel een soort zoevend geluid, maar we zagen nog niets. Ineens werd
het zoevende geluid harder en zagen we hoog boven de bomen twee draken. Het
geluid werd veroorzaakt door hun klapwiekende vleugels. De twee draken vlogen
een extra rondje en begonnen toen aan de afdaling. Al cirkelend kwamen ze
steeds lager en lager. Hoe dichterbij ze kwamen hoe groter ze werden. Een
aantal kabouters liep langzaam achteruit naar de bosrand. Maar ze waren ook wel
weer te nieuwsgierig om zich helemaal te verschuilen. Met een laatste slag van
hun vleugels maakten de twee draken nog een cirkel in de lucht, en landden op
de grond. Ze waren groot, veel groter als ik verwacht had. Ze keken om zich
heen. Een draak liet een grote steekvlam uit zijn neusgaten brullen zodat het
rokende houtvuur weer hoog oplaaide met grote gele en blauwe vlammen. Er werd
niets gezegd en de draken keken om zich heen. Ik wilde naar Snuifje kijken maar
ik kon hem nergens meer ontdekken. Toen liep Kreukelbaard naar voren en maakte
een buiging voor de twee draken. “Welkom in dit bos. We zijn blij en vereerd
dat jullie gekomen zijn”, zei Kreukelbaard. De grootste draak richtte zich in
volle lengte op en een lang gebrul kwam uit zijn bek. En daar kwam ook meteen
een steekvlam mee naar buiten waardoor een aantal struiken in brand vlogen.
Gelukkig hadden we emmertjes met water neergezet en iedereen begon de vlammen
te doven. De draken keken er naar en schudden met hun hoofd. De kleinste van de
twee draken keek Kreukelbaard aan en blies een kleine vlam uit haar neusgaten.
Dat ging gelukkig net goed want Kreukelbaard stond niet al te dichtbij. Hij
zei: “Ik neem aan dat u de vader en moeder van Snuifje zijn?” Wederom kwam er
een reusachtige steekvlam uit de neus van de grootste draak. En weer moesten de
kabouters met hun emmertjes water aan de slag. Ineens zag ik een klein groen
staartje onder een struik bewegen. Dat moest Snuifje zijn. En ja hoor, daar kwam
hij tevoorschijn. Hij liep naar voren en bleef voor zijn vader en moeder staan.
Ik zag hem met zijn vleugeltjes klapperen en er kwamen allemaal gekleurde
vlammetjes uit zijn neus en mond. Het leek wel of hij heel druk stond te
praten. Ik keek naar Kreukelbaard en zei: “Psst Kreukelbaard, wat gebeurt er,
wat zeggen ze?” Kreukelbaard draaide zich om en vertaalde wat Snuifje zei. “Snuifje
is nog steeds boos op zijn papa en mama omdat ze zoveel anderen bang maken met
hun gesnuif en omdat ze zoveel in brand steken met hun steekvlammen. En hij is
nu helemaal boos, omdat ze de struiken van ons bos waarin wij wonen, ook al bijna
in brand hebben gestoken. En dat terwijl de kabouters wel vriendjes zijn, die
hem beschermd hebben, eten hebben gegeven en met wie hij speelde en plezier
had.” Ik keek weer naar de draken en zag dat ze in een heftig gesprek gewikkeld
waren. Regelmatig keken de vader en moeder van Snuifje elkaar aan. Ook keken ze
in het rond naar de kabouters en naar mij. Toen gingen de twee draken zitten en
keken naar Kreukelbaard. Kreukelbaard liep voorzichtig naar voren. De draken
vroegen hem uit te leggen wat er precies aan de hand was. Kreukelbaard was
zeker een uur aan het vertellen over hoe de kabouters leefden. Over de elfjes,
de bomen en de dieren. De twee draken keken ineens naar mij, en ik vermoedde
dat Kreukelbaard ook uitlegde wat ik daar deed. Snuifje kwam naast mij staan en
legde zijn kopje in een van mijn handen, terwijl hij met een oog naar zijn ouders
keek, en met zijn andere oog mij een knipoogje gaf. De moeder van Snuifje kwam
op mij af en haar kop kwam heel dicht bij me. Ze snoof aan me. Ik was bang dat
er misschien wel een klein rood vlammetje uit haar neus zou komen. Maar in
plaats daarvan gaf ze me een natte lik met haar grote ruwe tong. Daarna draaide
ze zich om en ging weer naast de andere draak zitten. Na wat wel een uur leek,
kwam Kreukelbaard terug en zei tegen iedereen: “De vader en moeder willen graag
Snuifje weer mee naar huis nemen. Ze begrijpen dat wij hier anders leven dan zij
en willen dat graag leren. Dat is namelijk de enige manier om Snuifje weer mee
te nemen. Snuifje heeft gezegd dat hij hier blijft als ze dat niet willen. Maar
gelukkig zijn de papa en mama van Snuifje bereid om dat te doen, en om dat zelfs
aan de andere draken op de wereld door te geven. Want zij hebben gezien dat het
best wel heel leuk is, als je ook andere vriendjes hebt dan alleen draken. Dus
zij hebben gevraagd of jullie ze willen helpen
om dat te leren. Wat denken jullie daarvan?” Een hard gejuich klonk op en
diverse puntmutsen vlogen door de lucht. Kreukelbaard zei: “Dan wil ik jullie
voorstellen aan Heetneus en Breedbek, de papa en mama van Snuifje.” “Hoera”
klonk het van alle kanten. Snuifje stond trots tussen Heetneus en Breedbek in.
De volgende dagen in het bos
zal ik nooit vergeten. Op elke mogelijke manier werd de draken geleerd, hoe ze
anderen tot vriend konden houden. Hoe ze anderen konden helpen. De draken waren
best wel groot en sterk, en ze konden dus veel klusjes doen die anders veel langer
hadden geduurd. Soms ging het wel eens mis, als er een draak vergat dat hij
vuur kon spuwen. Dan zag je bijvoorbeeld ineens een kabouter met een
schroeiplek in zijn kleren rondlopen. Of je zag een nog rokend stuk hout
liggen, wat een tafel had moeten worden. Maar na een tijdje hadden de draken
echt door hoe het moest. Er werd plezier gemaakt en gefeest. Het zou een
afscheidsfeest worden, want die nacht gingen Snuifje, Heetneus en Breedbek weer
terug naar hun eigen gebied. Tijdens het feest zag ik hoe Heetneus de pijp van
Kreukelbaard aanstak. Breedbek hielp met het roosteren van het heten en Snuifje
stak de kaarsjes op de tafel aan. Het was een geweldig feestje en het was mooi
om te zien, dat de draken echte vrienden waren geworden. Toen het zover was om
afscheid te nemen liepen we allemaal naar de grote open plek. Vlak voordat ze
opstegen kwam Breedbek naar me toe. Ze gaf me weer een lik en gromde iets, wat
ik niet kon verstaan. Kleine vlammetjes kwamen uit haar neus. Ik keek
Kreukelbaard aan om me te helpen. Kreukelbaard herhaalde wat Breedbek had
gezegd: “Breedbek is blij en dankbaar dat je Snuifje hebt opgevangen en niet in
je angst hem weer hebt weg gestuurd. Dan had het misschien heel anders
afgelopen. Ze bedankt je voor het vertrouwen wat je hebt getoond. En ze is heel
blij dat Snuifje weer mee gaat naar huis, waar hij samen met haar en Heetneus
de andere draken zullen vertellen van dit avontuur.” Ik gaf Breedbek een
knuffel en Snuifje sprong in mijn armen. Ik viel om en samen rolden we lachend
over de grond. Heetneus keek naar de hemel en liet een lange steekvlam uit zijn
bek ontsnappen, waardoor de hemel rood kleurde. Gedrieën stegen ze op, maakten
een paar cirkelende duikvluchten over ons heen, en verdwenen aan de horizon.
Nog even hoorden we het gebrul van de drie draken in de verte. We zagen een
rode gloed aan de horizon verschijnen en weg waren ze. Ik merkte dat ik niet de
enige was met een traantje in mijn ooghoek. Kreukelbaard keek rond en zei: “Dat
was weer een prachtig avontuur. We hebben wéér voor elkaar gekregen dat de vriendschap tussen alles
wat leeft en groeit is uitgebreid. Dankzij Snuifje, die de moed had om ons op
te zoeken. We zullen hem en zijn ouders niet gauw vergeten.” En inderdaad, elke
avond als de hemel weer rood kleurt, moeten we allemaal weer aan Snuifje,
Heetneus en Breedbek denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten