woensdag 19 december 2018

Kreukelbaardkronieken, hfdst 21: Drakendrama



                                                  21. Drakendrama

Deze week had ik een rustige week dus kon ik lekker een beetje rondom het huis wat kleine klusjes doen. Er moest wat gesnoeid worden in de tuin en wat oude takken, plantjes en blaadjes worden opgeruimd. Tussen de klusjes door zat ik lekker in de schaduw van wat bomen te genieten van een glas overheerlijke rode limonade. Op een morgen besloot ik een paar hoge struiken te gaan snoeien. Ze waren intussen erg groot geworden en er moest hoognodig een stukje af. Terwijl ik zo bezig was, kreeg ik het gevoel dat ik werd gadegeslagen. Ik had dat al eerder gehad en toen was er altijd wel wat te beleven met de kabouters, of de dieren in het bos. Dus ik riep maar alvast: “Kom maar tevoorschijn hoor en vertel me maar wat we gaan doen.” Maar er gebeurde niets, dus misschien had ik me wel vergist. Toch bleef ik regelmatig om me heen kijken of ik niet iets zag bewegen onder de bladeren of in de bomen. Terwijl ik door ging met mijn tuintje op te ruimen, bleef ik wel dat prikkelende gevoel bij mijn nekharen houden. ‘s-Avonds zat ik tevreden in mijn tuintje te kijken hoe netjes ik alles had gedaan. Plotseling voelde ik een druppel op mijn arm vallen. Ik keek omhoog maar zag niets. Misschien een vogelpoepje, of een druppel van de sproeier die verderop de tuin stond te sproeien? Nee, dat kon niet, een vogelpoepje zou ik moeten zien liggen op mijn arm, en de tuinsproeier staat veel te ver weg. Even later voelde ik er weer een, nu in mijn nek. Ik snapte er niets van. Ik besloot er geen aandacht aan te geven en omdat het al laat was en ik best moe was, ging ik naar bed om te slapen, zonder verder over de druppels na te denken. Omdat het zo warm was, liet ik de ramen open staan. Gedurende de nacht droomde ik over verschillende boswezentjes die in de bomen zaten. Ze speelden met water en ze wilden mij stiekem nat gooien. Ik kon ze niet zien, maar wel horen en voelen, want elke keer als er een lading druppels op mij viel hoorde ik gelach. Plotseling werd ik wakker en wist ik niet of ik nu gedroomd had of niet, want mijn laken was wat vochtig geworden. Nu was het wel warm, maar zo hard had ik toch niet liggen zweten? Meer en meer kreeg ik het idee, dat er toch iets vreemds aan de hand was. Ik zei: ”Ik weet dat je er bent dus kom maar tevoorschijn. En als je dat niet wil, maak me dan alsjeblieft niet elke keer nat.” Ik dacht even dat ik een kuchje hoorde, maar het bleef verder stil. Net toen ik weer wilde gaan liggen, hoorde ik weer een kuchje, nee meer een snik en ik zag in het donker iets oplichten in de hoek van de kamer. Ik liep er langzaam heen en wachtte af wat er zou gebeuren.  Toen ik weer een snik hoorde, zag ik achter het gordijn weer iets oplichten. Met een ruk trok ik het gordijn opzij. Ik hoorde een gil, zag een vuurflits en meteen vloog er iets rakelings langs mijn voeten. Ik schrok ervan en maakte een sprongetje. De schim die ik zag, rende ik achterna en ik zag iets heel vreemds. Ik zag een lange staart en twee vleugels achter de kast vandaan komen. Op het moment dat ik het licht aan wilde doen, vloog het langs mijn hoofd. Ik zag weer een vuurflits en rook verbrand haar, mijn haar. In een reflex bukte ik en rende naar de badkamer, om te kijken of mijn haar in brand stond. Gelukkig waren het alleen een paar buitenste haartjes, die een beetje verschroeid waren. Nu was ik toch wel heel nieuwsgierig en een beetje boos geworden. Ik liep weer naar de kamer, maar zag dat het wezen door het open raam verdwenen was. Er zat nog een klein schroeiplekje op het kozijn. “Tjonge” dacht ik, “dat kan geen vuurvliegje meer zijn.” Ik keek nog eens uit het raam en zag aan de rand van de tuin in een boom iets bewegen en oplichten. “Ik heb je al gezien en ik weet dat je daar in die boom zit” riep ik. “Ik denk dat jij net zo geschrokken bent als ik, maar ik zal je geen kwaad doen. Wil je alsjeblieft tevoorschijn komen, zodat ik je kan zien?” Eerst dacht ik dat er niets zou gebeuren, maar toen opeens hoorde ik geritsel en zag iets door de lucht vliegen. Het liet een boog van vuurspettertjes achter. Ik zag dat het op het gras landde en daar bleef zitten. Ik riep dat ik langzaam naar buiten zou komen. Toen ik naar buiten liep, zag ik iets wat ik alleen nog maar in tekenfilms of boeken had gezien. Daar op het gras, langs de rand van het bos zat een klein groen draakje. Hij was niet groter dan een flinke bloempot. Hij, of zij, dat wist ik niet, had een staart als van een dinosaurus en een lange nek met driehoekige schubben. Af en toe zag ik ook vleugeltjes bewegen alsof het ieder moment weer wilde wegvliegen. Ik wist niet wat ik moest zeggen, zo bijzonder vond ik het. Opeens snikte het draakje en ik zag een geel vlammetje uit zijn bek komen. Ik zei: “Hallo, wie ben jij en wat kom je doen?” Het draakje zei iets terug wat ik absoluut niet kon verstaan. Ik ging op het gras zitten in de hoop dat het draakje niet bang zou worden. Langzaam en voorzichtig kwam het draakje dichterbij. Na een tijdje zat hij vlak voor me.“ “Hallo” zei ik weer. ”Ik ben Peter en ik woon hier. Jij bent volgens mij een draakje en ik denk dat je heel erg verdwaalt bent, om hier zomaar bij mij binnen te komen.” Ik zag ineens tranen uit zijn oogjes komen en het draakje snikte diep, terwijl er weer een vlam uit zijn bek kwam. “Ach ach, ben je soms je familie kwijt?” vroeg ik. Het draakje klapperde met zijn vleugels, vloog zeker een meter de lucht in en er kwam weer een steekvlam uit zijn bek. “Ho maar, ho maar” riep ik gauw. “Dadelijk steek je nog alles in de brand.” Ik begreep dat het draakje mij wel verstond, want hij ging weer rustig zitten. Maar ik begreep hém niet. Dat was lastig, want wat moest ik nou met een draakje in mijn huis? In de uren daarna probeerde ik met hem te praten, maar het enige wat ik hoorde was een vreemd gebrabbel. En tussen het gebrabbel door zag ik allemaal kleine vlammetjes uit zijn neusgaten en zijn bek komen. Ik dacht dat hij misschien dorst had en zette een schoteltje water voor hem neer. Hij rook eraan en meteen kwam er een grote wolk stoom en vlammen uit zijn neus. Was dat niezen? Ik wist echt niet wat ik hiermee moest doen. Langzaam begon de zon al op te komen en het werd steeds lichter. Het draakje begon naar het bos terug te lopen en bleef onder de struiken staan. Ik begreep, dat hij niet door anderen gezien wilde worden en dat hij zich liever verstopte in het bos. Dat bracht me op een idee. Ik zei: “ Weet je wat, we gaan de kabouters om hulp vragen. Die weten vast wel wat we moeten doen.”
Ik pakte wat spulletjes en liep het bekende bospaadje in, wat ik al zo vaak had gelopen. Het draakje liep met me mee. Dus dat was een goed teken. Zo snel als ik kon, liep ik naar het kabouterbos. Het draakje scheen te weten wat we gingen doen, want hij huppelde ineens vrolijk achter me aan. Af en toe spreidde hij zijn vleugels en vloog met me mee van boomtop naar boomtop. Bij het kabouterbos aangekomen, liep ik meteen door naar het huisje van Kreukelbaard. Hij zat voor zijn deur een pijp te roken en blies mooie rookwolken in kringeltjes naar boven. Ik moest meteen aan het draakje denken. Zou Kreukelbaard al weten wat er aan de hand was?  Kreukelbaard keek op en begroette me hartelijk. “Zo” zei hij, terwijl hij langs me heen keek, “je hebt deze keer wel een heel bijzondere vriend meegebracht.” Ik keek om en zag het draakje achter me op de grond zitten. “Tja, die is bij mij aan komen vliegen en ik weet niet wat ik er mee moet, ik versta hem niet en ik weet niet wat er aan de hand is. Misschien kun jij helpen?” vroeg ik aan Kreukelbaard.  Kreukelbaard liep naar het draakje toe en keek hem aandachtig aan. Het draakje keek net zo aandachtig terug. Ik hoorde Kreukelbaard wat mompelen, zag hem knikken en ik zag dat het draakje weer zijn tranen liet rollen. Kreukelbaard keek ernstig. Hij leek diep na te denken. Ineens kwam er weer een steekvlam uit de neusgaten van het draakje, zo in de richting van Kreukelbaard. Ik schrok hevig, want ik zag allemaal rook uit de baard van Kreukelbaard komen. Kreukelbaard keek ontzet naar het draakje en begon toen hard te lachen. “Kijk eens”, riep hij naar me, “Snuifje heeft mijn pijp weer aangestoken, die was uitgegaan. Dank je wel Snuifje.” Ik keek verbaasd naar het draakje en toen naar Kreukelbaard. “Snuifje?” zei ik, “heet hij Snuifje?” “Ja” antwoordde Kreukelbaard, “en hij is weggelopen bij zijn familie, maar meer weet ik nog niet. Ik moet het hele verhaal nog horen. Maar als een draak wegloopt bij zijn familie moet er wel heel wat aan de hand zijn. Eerst maar eens kijken of Snuifje honger heeft. Laat Snuifje maar bij ons en morgen kun je het hele verhaal horen.”
De volgende morgen ging ik alweer vroeg op weg want ik was verschrikkelijk nieuwsgierig. Ik had er bijna niet van geslapen. Toen ik bij Kreukelbaard aankwam zag ik Snuifje met een stel kabouters spelen. Ik zocht Kreukelbaard op en vroeg hem wat hij te weten was gekomen. Kreukelbaard keek voor zich uit en bromde dat hij nog niets wist. Snuifje was na het eten in slaap gevallen en pas vanmorgen wakker geworden. Toen Snuifje zich uitrekte en gaapte had hij per ongeluk de stoel in brand gestoken. Nou moest Kreukelbaard een nieuwe stoel maken. Ik moest een beetje lachen en moest denken aan die nacht in mijn eigen huisje. “Kom Kreukelbaard, laten we Snuifje gaan vragen hoe hij hier terecht is gekomen en wat er gebeurd is.” We liepen naar Snuifje en vroegen hem naar zijn verhaal. Ik verstond natuurlijk niets van zijn gebrabbel, maar Kreukelbaard en de andere kabouters luisterden aandachtig. Er was zelfs een kaboutertje die af en toe moest huilen, waarna Snuifje zijn staart om de schouders legde van het snikkende kaboutertje. Toen Snuifje klaar was met zijn verhaal keek ik naar Kreukelbaard en wachtte in spanning af. Nadat Kreukelbaard een tijdje voor zich uit had zitten kijken, vertelde hij dat Snuifje weg was gelopen bij zijn familie, omdat hij het niet leuk vond hoe zijn familie leefde. Al zijn familieleden waren er op uit om anderen bang te maken met hun gesnuif en door hun adem bossen en huisjes in brand te steken. Zo waren de draken vroeger beroemd en berucht geworden en dat moest in ere gehouden worden. D
át was, waar een draak voor bedoeld was. Maar Snuifje wilde dat niet, hij wilde anderen niet bang maken en al helemaal niet spullen van anderen kapot maken, of landerijen en bossen verbranden, alleen maar omdat hij een draak was. Hij wilde juist plezier maken met anderen, samen spelen. Hij kon niet begrijpen waarom een draak zo nodig angst moest verspreiden. Het was toch veel leuker om samen met iedereen in vrede te leven en elkaar te helpen om een goed leven te hebben? Hij had dit vaak geprobeerd maar werd dan of uitgelachen of hij kreeg een standje. En nou was hij weggelopen, omdat hij dat niet meer wilde. “Wij moeten nu een oplossing bedenken. Het is duidelijk dat Snuifje terug moet naar zijn familie, maar ik weet nog niet hoe. Zijn familie zal wel ongerust zijn” zei Kreukelbaard. “Ik ga meteen maar eens naar Eikenhart om raad te vragen.”
Na een uurtje kwam Kreukelbaard terug en vertelde dat Eikenhart via zijn familie in de diverse bossen zou proberen een boodschap bij de draken af geven. Zodat ze wisten dat Snuifje veilig was en de reden hoorden waarom hij weggelopen was. Nu moesten we maar afwachten. We wisten niet hoe snel zo’n boodschap via de boomtoppen verspreid konden worden. En we wisten ook niet hoe snel Eikenhart de boodschap zou sturen, want hij was vlak na zijn antwoord alweer in slaap gevallen. De kabouters besloten er niet op te gaan zitten wachten maar gewoon door te gaan met werken en spelen. Het kon wel eens een paar dagen duren. Op uitnodiging van Kreukelbaard kon ik in het bos blijven. Zo hoefde ik niets te missen als er een antwoord zou komen.

Op de ochtend van de tweede dag al, kwam Kreukelbaard ineens aanhollen en riep dat Eikenhart had gezegd, dat er draken in aantocht waren. Dat had Eikenhart van een 300 jarige oude eik van ver over de bergen vernomen. “En Eikenhart heeft ook gezegd, dat we ons moeten voorbereiden want het kon wel eens gevaarlijk worden! Draken in het kabouterbos!” riep Kreukelbaard. Ik had Kreukelbaard nog nooit zo gezien. Het leek wel of hij nu echt zenuwachtig was. Hij wist niet wat hij moest doen. Kreukelbaard wist niet hoe we ons moesten voorbereiden, wat we konden verwachten. Hij keek mij aan alsof ik misschien zou kunnen weten wat we moesten doen, maar hoe ik ook dacht, ik wist het ook niet. Het enige wat ik kon bedenken was, dat we moesten proberen te voorkomen dat de draken alles per ongeluk of expres in brand zouden steken. Maar hoe? Dezelfde avond nog, zorgden we ervoor dat de open plek in het kabouterbos verlicht was door grote houtvuren. We hoopten, dat hierdoor de draken naar deze plek werden getrokken, en we ze daar zouden ontmoeten, zonder dat ze eerst overal gingen zoeken. Overdag konden we dan de aangelegde vuren een beetje afdekken met nat hout, zodat er rook zou ontstaan wat de draken ook weer zouden zien. De derde dag hoorden we van Eikenhart, dat de draken in de buurt waren. We gingen naar de open plek en bleven daar wachten. Zenuwachtig keek iedereen naar de hemel. Heel in de verte hoorden we wel een soort zoevend geluid, maar we zagen nog niets. Ineens werd het zoevende geluid harder en zagen we hoog boven de bomen twee draken. Het geluid werd veroorzaakt door hun klapwiekende vleugels. De twee draken vlogen een extra rondje en begonnen toen aan de afdaling. Al cirkelend kwamen ze steeds lager en lager. Hoe dichterbij ze kwamen hoe groter ze werden. Een aantal kabouters liep langzaam achteruit naar de bosrand. Maar ze waren ook wel weer te nieuwsgierig om zich helemaal te verschuilen. Met een laatste slag van hun vleugels maakten de twee draken nog een cirkel in de lucht, en landden op de grond. Ze waren groot, veel groter als ik verwacht had. Ze keken om zich heen. Een draak liet een grote steekvlam uit zijn neusgaten brullen zodat het rokende houtvuur weer hoog oplaaide met grote gele en blauwe vlammen. Er werd niets gezegd en de draken keken om zich heen. Ik wilde naar Snuifje kijken maar ik kon hem nergens meer ontdekken. Toen liep Kreukelbaard naar voren en maakte een buiging voor de twee draken. “Welkom in dit bos. We zijn blij en vereerd dat jullie gekomen zijn”, zei Kreukelbaard. De grootste draak richtte zich in volle lengte op en een lang gebrul kwam uit zijn bek. En daar kwam ook meteen een steekvlam mee naar buiten waardoor een aantal struiken in brand vlogen. Gelukkig hadden we emmertjes met water neergezet en iedereen begon de vlammen te doven. De draken keken er naar en schudden met hun hoofd. De kleinste van de twee draken keek Kreukelbaard aan en blies een kleine vlam uit haar neusgaten. Dat ging gelukkig net goed want Kreukelbaard stond niet al te dichtbij. Hij zei: “Ik neem aan dat u de vader en moeder van Snuifje zijn?” Wederom kwam er een reusachtige steekvlam uit de neus van de grootste draak. En weer moesten de kabouters met hun emmertjes water aan de slag. Ineens zag ik een klein groen staartje onder een struik bewegen. Dat moest Snuifje zijn. En ja hoor, daar kwam hij tevoorschijn. Hij liep naar voren en bleef voor zijn vader en moeder staan. Ik zag hem met zijn vleugeltjes klapperen en er kwamen allemaal gekleurde vlammetjes uit zijn neus en mond. Het leek wel of hij heel druk stond te praten. Ik keek naar Kreukelbaard en zei: “Psst Kreukelbaard, wat gebeurt er, wat zeggen ze?” Kreukelbaard draaide zich om en vertaalde wat Snuifje zei. “Snuifje is nog steeds boos op zijn papa en mama omdat ze zoveel anderen bang maken met hun gesnuif en omdat ze zoveel in brand steken met hun steekvlammen. En hij is nu helemaal boos, omdat ze de struiken van ons bos waarin wij wonen, ook al bijna in brand hebben gestoken. En dat terwijl de kabouters wel vriendjes zijn, die hem beschermd hebben, eten hebben gegeven en met wie hij speelde en plezier had.” Ik keek weer naar de draken en zag dat ze in een heftig gesprek gewikkeld waren. Regelmatig keken de vader en moeder van Snuifje elkaar aan. Ook keken ze in het rond naar de kabouters en naar mij. Toen gingen de twee draken zitten en keken naar Kreukelbaard. Kreukelbaard liep voorzichtig naar voren. De draken vroegen hem uit te leggen wat er precies aan de hand was. Kreukelbaard was zeker een uur aan het vertellen over hoe de kabouters leefden. Over de elfjes, de bomen en de dieren. De twee draken keken ineens naar mij, en ik vermoedde dat Kreukelbaard ook uitlegde wat ik daar deed. Snuifje kwam naast mij staan en legde zijn kopje in een van mijn handen, terwijl hij met een oog naar zijn ouders keek, en met zijn andere oog mij een knipoogje gaf. De moeder van Snuifje kwam op mij af en haar kop kwam heel dicht bij me. Ze snoof aan me. Ik was bang dat er misschien wel een klein rood vlammetje uit haar neus zou komen. Maar in plaats daarvan gaf ze me een natte lik met haar grote ruwe tong. Daarna draaide ze zich om en ging weer naast de andere draak zitten. Na wat wel een uur leek, kwam Kreukelbaard terug en zei tegen iedereen: “De vader en moeder willen graag Snuifje weer mee naar huis nemen. Ze begrijpen dat wij hier anders leven dan zij en willen dat graag leren. Dat is namelijk de enige manier om Snuifje weer mee te nemen. Snuifje heeft gezegd dat hij hier blijft als ze dat niet willen. Maar gelukkig zijn de papa en mama van Snuifje bereid om dat te doen, en om dat zelfs aan de andere draken op de wereld door te geven. Want zij hebben gezien dat het best wel heel leuk is, als je ook andere vriendjes hebt dan alleen draken. Dus zij hebben gevraagd of  jullie ze willen helpen om dat te leren. Wat denken jullie daarvan?” Een hard gejuich klonk op en diverse puntmutsen vlogen door de lucht. Kreukelbaard zei: “Dan wil ik jullie voorstellen aan Heetneus en Breedbek, de papa en mama van Snuifje.” “Hoera” klonk het van alle kanten. Snuifje stond trots tussen Heetneus en Breedbek in.

De volgende dagen in het bos zal ik nooit vergeten. Op elke mogelijke manier werd de draken geleerd, hoe ze anderen tot vriend konden houden. Hoe ze anderen konden helpen. De draken waren best wel groot en sterk, en ze konden dus veel klusjes doen die anders veel langer hadden geduurd. Soms ging het wel eens mis, als er een draak vergat dat hij vuur kon spuwen. Dan zag je bijvoorbeeld ineens een kabouter met een schroeiplek in zijn kleren rondlopen. Of je zag een nog rokend stuk hout liggen, wat een tafel had moeten worden. Maar na een tijdje hadden de draken echt door hoe het moest. Er werd plezier gemaakt en gefeest. Het zou een afscheidsfeest worden, want die nacht gingen Snuifje, Heetneus en Breedbek weer terug naar hun eigen gebied. Tijdens het feest zag ik hoe Heetneus de pijp van Kreukelbaard aanstak. Breedbek hielp met het roosteren van het heten en Snuifje stak de kaarsjes op de tafel aan. Het was een geweldig feestje en het was mooi om te zien, dat de draken echte vrienden waren geworden. Toen het zover was om afscheid te nemen liepen we allemaal naar de grote open plek. Vlak voordat ze opstegen kwam Breedbek naar me toe. Ze gaf me weer een lik en gromde iets, wat ik niet kon verstaan. Kleine vlammetjes kwamen uit haar neus. Ik keek Kreukelbaard aan om me te helpen. Kreukelbaard herhaalde wat Breedbek had gezegd: “Breedbek is blij en dankbaar dat je Snuifje hebt opgevangen en niet in je angst hem weer hebt weg gestuurd. Dan had het misschien heel anders afgelopen. Ze bedankt je voor het vertrouwen wat je hebt getoond. En ze is heel blij dat Snuifje weer mee gaat naar huis, waar hij samen met haar en Heetneus de andere draken zullen vertellen van dit avontuur.” Ik gaf Breedbek een knuffel en Snuifje sprong in mijn armen. Ik viel om en samen rolden we lachend over de grond. Heetneus keek naar de hemel en liet een lange steekvlam uit zijn bek ontsnappen, waardoor de hemel rood kleurde. Gedrieën stegen ze op, maakten een paar cirkelende duikvluchten over ons heen, en verdwenen aan de horizon. Nog even hoorden we het gebrul van de drie draken in de verte. We zagen een rode gloed aan de horizon verschijnen en weg waren ze. Ik merkte dat ik niet de enige was met een traantje in mijn ooghoek. Kreukelbaard keek rond en zei: “Dat was weer een prachtig avontuur. We hebben wéér voor elkaar gekregen dat de vriendschap tussen alles wat leeft en groeit is uitgebreid. Dankzij Snuifje, die de moed had om ons op te zoeken. We zullen hem en zijn ouders niet gauw vergeten.” En inderdaad, elke avond als de hemel weer rood kleurt, moeten we allemaal weer aan Snuifje, Heetneus en Breedbek denken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten