woensdag 15 augustus 2018

Kreukelbaardkronieken. hfdst 9: De Kreukelbaard

   

                                           9. De kreukelbaard

Laatst zei ik tegen kabouter Kreukelbaard dat het wel eens tijd werd dat hij vertelde waarom hij nu zo heette. Hij had het me al eerder beloofd en toen we de afgelopen keer ons reisje naar de sterren maakten kwam die baard van hem ook al weer voor. Dus ik vroeg hem er nu gewoon naar en dat ik het nu echt wel eens wilde weten. Kreukelbaard keek me aan, dacht een poosje na en zei toen: ”Nou vooruit dan maar, laten we maar een mooi plekje opzoeken en dan zal ik je het verhaal helemaal vertellen.”
Met een diepe zucht liep Kreukelbaard naar een grote boom en ging op een van de wortels zitten die boven de grond uit staken. Ik wachtte geduldig af tot hij zou beginnen met vertellen. Na nog een paar diepe zuchten begon hij. ”Het zit zo, eigenlijk heet ik geen Kreukelbaard maar dat is zo gegroeid, net als mijn baard. Eigenlijk heet ik kabouter Witsik. Die naam heb ik lang geleden gekregen omdat ik altijd een klein wit baardje had wat leek op de sik van een geit. Je begrijpt dat ik dat niet leuk vond. Ik wilde niet voor een geit aangezien worden. Dus ik probeerde altijd of ik een nieuwe naam kon krijgen. Maar de kabouterraad van toen vond dat nooit goed. Ik had veel last van die naam. Veel kabouters hadden mooie namen die bij hen pasten en eerbiedwaardig waren, maar ik vond Witsik niet bij me passen en ik had altijd het idee dat ze me er een beetje mee pestten. Dus ik begon andere dingen te verzinnen. Ik ging mijn baard kleuren met allerlei soorten kleuren die in de natuur te vinden zijn, groen van de bladeren, bruin van de boomschors, geel van het stuifmeel en ga zo maar door. Maar de witte kleur kwam altijd weer terug en het bleef een sikje. Het enige wat er gebeurde is dat de andere kabouters nog meer om me gingen lachen als ik met een pikzwarte, knalrode, mosgroene of pimpelpaarse baard aan kwam lopen. En het sikje was ook niet meer mooi te kammen. Het haar werd heel stug van al die kleurstofjes en ik had alleen nog maar pieken en plukken. Ik werd er dus niet vrolijker van.
Toen ik op een keer heel verdrietig voor mijn huisje zat, kwam er een klein kaboutertje langs die mij wilde troosten. Hij vertelde me dat ik helemaal geen lelijke baard had, maar juist een hele mooie witte kleur had. En dat hij kabouters met een witte baard altijd heel deftig en belangrijk vond. Toen ik dat hoorde wist ik het, ik moest dus de kleur gewoon laten zoals die was, maar mijn baard moest een andere vorm krijgen. Iets zodat het niet meer op een sik zou lijken. Maar ja, daar moest mijn baard voor groeien en dat ging niet zo snel. De meeste baarden van kabouters groeien maar twee of drie centimeter in de 5 jaar. En die van mij was helemaal langzaam. Dus ik moest een manier vinden om mijn baard harder te laten groeien. Ik ging dus op zoek naar groeimiddeltjes voor baardharen. En die waren heel slecht te vinden. Uiteindelijk wist meneer Uil wel iemand die iets kon regelen. Meneer Uil kende een stokoud vrouwtje die midden in een ver bos woonde en daar allemaal kruiden maakte om gezond te blijven of snel beter te worden als je ziek was, maar ook voor als je een ongelukje had gehad. Ik ging dus op zoek naar dit vrouwtje. Meneer Uil wist wel waar ik heen moest en de eerste dag bracht hij me een heel end op weg. Hij wilde op een gegeven moment niet verder omdat hij in een gebied kwam waar hij liever niet kwam, maar hij beloofde me dat hij op deze plek op mij zou blijven wachten. Ik moest nog een halve dag verder lopen naar het bos wat ik in de verte zag. Bij het bos aangekomen, was er maar een plek waar ik het bos in kon. Ik besloot meteen het paadje te nemen wat bij een hele oude boom begon. Maar toen ik het bos in wilde lopen werd ik tegengehouden door die boom, hij versperde mij de weg met zijn takken die ineens allemaal naar beneden gingen hangen. De boom vroeg mij wat ik daar kwam doen en ik vertelde hem mijn verhaal. Volgens mij begon de boom stiekem te lachen en de takken gingen weer omhoog. “Loop maar door” zei de boom “maar weet wie je bent.” Ik snapte helemaal niet waar de boom het over had en ik liep door.
Na een poosje zag ik een huisje midden op een open plek. In de deuropening stond een vrouwtje te wachten en het leek wel of ze me al verwachtte. Ze nodigde me uit om binnen te komen en ze vroeg me waarom ik een andere baard wilde. Ik was verbaasd, ik had nog niets verteld. Zou de boom het haar misschien verteld hebben? Ik vertelde haar de reden waarom ik mijn baard wilde veranderen. Ze keek me lang aan en zei toen dat het niets zou veranderen aan wie ik was, alleen aan hoe ik eruit zou zien. En dat het niet belangrijk was hoe je eruit ziet, maar wel wie je bent, of wat je doet. Ik luisterde niet goed en begon natuurlijk meteen te klagen dat het voor mij wél heel belangrijk was hoe mijn baard eruit zou zien. Uiteindelijk stemde het vrouwtje toe en maakte voor mij een brouwseltje wat ik voor het slapen gaan op mijn baard moest smeren. Het mocht niet teveel zijn, een paar druppels zou al genoeg zijn en ik moest het er weer uitwassen voor zonsopgang. Blij ging ik er weer vandoor met een piepklein flesje, met in totaal tien druppels. Ik rende terug naar de rand van het bos. Terwijl ik langs de boom rende hoorde de boom nog roepen dat ik voorzichtig moest zijn maar ik ging in een ruk door naar de plek waar meneer Uil op me zat te wachten zoals hij beloofd had. “En” vroeg hij, “heb je iets mee gekregen?” Natuurlijk vertelde ik hem het hele verhaal en toen ik klaar was wilde ik gelijk verder naar huis. Meneer Uil zei dat we dat de volgende dag zouden doen. Het zou te vermoeiend zijn om meteen door te reizen, dus we besloten een mooi plekje te gaan zoeken om te kunnen overnachten. Eenmaal op dat plekje voelde ik pas hoe moe ik was. Meneer Uil zat al gauw op een tak. Het enige wat hij nog zei was, dat hij gauw ging slapen zodat hij straks nog wat te eten kon zoeken. Ik probeerde ook te slapen maar ik was te nieuwsgierig naar het flesje om te kunnen slapen. Dus ik besloot het flesje eens te pakken, ernaar te kijken, er aan te ruiken. Het leek een heel onschuldig middeltje. Eigenlijk wilde ik het meteen al proberen, dus ik goot voorzichtig drie druppeltjes op mijn baard. Er gebeurde niets. Dus druppelde ik nog maar eens twee druppeltjes op mijn baard. Na een tijdje wachten was er nog niets gebeurd en dus werd ik een beetje boos. Ik dacht dat het vrouwtje me voor de gek had gehouden. Ze had immers gezegd, dat het niets aan mij zou veranderen…..ik bleef wie ik was of zo. Boos gooide ik de rest van de druppeltjes ook over mijn baard maar er gebeurde niets. Verdrietig viel ik in slaap.
De volgende morgen werd ik wakker van het geschreeuw van meneer Uil. Ik wreef de slaap uit mijn ogen en hoorde meneer Uil roepen dat ik wakker moest worden. Hij riep: “Wat heb je gedaan Witsik, kijk eens naar je baard, wordt wakker.” Ineens zat ik overeind en zag mijn eigen baard. Deze was zeker al een meter lang. Ik schrok me een hoedje en keek meneer Uil aan. Tegelijkertijd voelde ik mezelf heel trots met zo’n baard. Maar wat ik nog niet gezien had, en meneer Uil wel, was dat je de baard kon zien groeien. Langzaam, heel langzaam werd de baard langer en langer. Je zag de baard gewoon over het mos verder kruipen. Ik raakte in paniek toen de baard binnen een paar minuten alweer een stuk langer was geworden. “Help” riep ik, “wat moet ik doen om dit verder te stoppen?” Meneer Uil riep dat ik moest nadenken over wat het vrouwtje me had verteld over de druppels. Ik kon haast niet meer denken, ik zag de baard alleen maar langer en langer worden. “DENK” riep meneer Uil, en hij schudde mij met zijn vleugels heen en weer. Ineens wist ik het weer, het vrouwtje had verteld dat ik voorzichtig moest zijn met de druppels en dat ik de druppels moest uitwassen vóór zonsopgang. Maar ik lag al een tijdje in de zon wakker te worden. En de zon scheen al die tijd al op mijn baard. Meneer Uil riep dat ik mee moest komen want hij wist een riviertje vlak bij. Maar dat was niet zo makkelijk. Mijn baard zat intussen al vast in de struiken en we moesten allebei hard aan de baard trekken om hem los te krijgen. En het lopen viel ook niet mee. Elke keer struikelde ik over mijn eigen baard. Na een heel gevecht met mijn baard kwamen we bij een riviertje en gooide ik de hele baard er in een keer in. Ik liet mijn baard lekker drijven op het water en af en toe slingerde ik hem heen en weer om deze helemaal schoon te krijgen. Toen ik dat een kwartiertje gedaan had haalde ik mijn baard uit het water en moest ik deze helemaal droog wringen. Intussen deden mijn kin en wangen al behoorlijk zeer van al het getrek aan mijn baard. Toen de baard opgedroogd was zagen we dat deze wel tien meter lang was geworden. Ik kon wel huilen, ik wilde wel een langere baard maar niet zó lang. Meneer Uil en ik besloten om er in ieder geval een stuk vanaf te halen anders zouden we nooit thuis komen. Omdat we geen schaar hadden nam ik maar een scherpe steen en begon daar de baard mee door te snijden. Meneer Uil hielp me met zijn snavel en klauwen. Na een tijdje had de baard zo’n lengte dat we weer verder konden naar huis. Ik maakte me wel een beetje zorgen over hoe de andere kabouters zouden reageren en of mijn baard nu altijd zo hard zou blijven groeien. Voorlopig leek hij niet veel langer te worden.


Thuis aangekomen bedankte ik meneer Uil en wilde ik snel mijn kabouterhuisje binnen gaan. Maar ik was al te laat, de andere kabouters hadden me al gezien. Ze staarden me met open mond aan en waren heel erg benieuwd hoe ik aan die baard kwam. Ik vertelde hun het hele verhaal. Op dat moment kwam een van de kabouters van de kabouterraad ineens naar voren, die ook het hele verhaal had gehoord. Hij zei dat het dan nu ook maar tijd werd om me een nieuwe naam te geven, maar dat hij eerst eens wilde zien hoe de baard zich gedroeg, of deze nu uitgegroeid was, of langzaam verder groeide of misschien wel weer heel snel ging groeien. Hij zou de nieuwe naam over een paar dagen bekend maken. Ook gaf hij me een standje, dat ik dit zomaar gedaan had zonder iets aan iemand te vertellen, en dat ik tegen de raad van het vrouwtje in, alle druppeltjes had gebruikt. Maar hij gaf me ook een schouderklopje omdat ik een kabouter was die wist wat hij wilde en moedig genoeg bleek te zijn om iets te veranderen als dat goed voelde. En hij zei dat hij nog veel van mij verwachtte als ik weer een paar jaar ouder zou zijn. Na een paar dagen werd duidelijk dat mijn baard weer net zo hard groeide als normaal. Alleen als ik lang in de zon was geweest ging de baard weer veel sneller groeien. Dus ik knipte mijn baard met enige regelmaat af op een mooie lengte. En toen kwam de dag dat de kabouterraad alle kabouters van het dorp bijeen riep om mij mijn nieuwe naam te geven. Ze hadden besloten om mij een naam te geven die bij mijn nieuwe baard paste. De allereerste keer dat ze mij zagen zag mijn baard er niet uit. Door al het getrek en gesleep en het afsnijden van de haren, was de baard zwaar gekreukeld. Sommige kabouters, zo vertelde de wijze kabouter, lagen in een kreukel van het lachen toen ze me zagen. En nu nog af en toe, ziet mijn baard er vreselijk gekreukeld uit, zeker in de lente maanden, als ik voor mijn huisje zit en van het lentezonnetje geniet. Dan groeit de baard best veel harder en soms vergeet ik deze dan te kammen en te knippen en dan kom ik in de ochtend mijn bed uit met een vreselijk gekreukelde baard. Dus sinds die tijd heet ik Kreukelbaard. En iedereen is er tevreden mee, ik ook. Toen werd het stil en ik zei tegen Kreukelbaard: ”Maar ik heb nog nooit een kreukelige baard bij je gezien, hoe komt dat dan?” “Oh, dat is omdat ik nu alweer een paar honderd jaar ouder ben en ik intussen weet hoe ik mijn baard moet verzorgen. Nu ik zelf de wijze kabouter ben van het dorp kan ik niet meer met een slordige en kreukelige baard rondlopen. En het groeien is ook wat rustiger geworden. Ik kan nu makkelijk mijn baard net zo lang houden als ik zelf wil.” “Nee hoor niet waar, want soms gaat het wel eens helemaal mis” werd er ineens geroepen uit een klein bosje waar een kleine kabouter uit te voorschijn kwam. “Ssssjt stil”, zei Kreukelbaard, “dat hoeft niemand te weten.” En dát maakte me nou juist weer heel nieuwsgierig, maar Kreukelbaard wilde niets meer zeggen. Misschien voor een andere keer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten