maandag 27 augustus 2018

De Kreukelbaardkronieken Hfdst 11: De Tovenaar



                                                11. De tovenaar


Het was donker en mistig in het bos. De mist hing laag boven de grond zodat je je eigen voeten bijna niet kon zien. Alsof je door een wolk liep waar je een beetje in wegzakte. En het was er stil, heel stil. Vreemd, want normaal was het op de een of andere manier in dit bos altijd een stuk lichter en droger, en hoorde je altijd wel een nachtdier zoals een uil die “oehoe” riep. Of je hoorde het knisperen van een takje als er een hert of een egel aan het rondsnuffelen waren om eten te zoeken. Maar nu niets van dat. Het was of alles in het bos zijn adem inhield. Maar waarvoor? En waar kwam die rare kou en mist toch vandaan? Het was niet normaal voor de tijd van het jaar. Gisteren nog, was het hier prettig. Overdag scheen de zon door de bomen en ’s-nachts zag je de maan schijnen, tussen de blaadjes en de dennennaalden door. En het was lekker om in je shirt door het bos te lopen. Maar nu…brrrrr, het was gewoon een beetje eng. En het werd ook steeds kouder en kouder, alsof het winter werd en de vorst al het land in kwam. Maar het was pas Augustus en vanmorgen was het nog heerlijk weer om naar het strand te gaan en om in het water te duiken. Maar nu hier in dit bos, nee het was hier echt niet fijn. Dus ik besloot terug te keren naar huis. En zodra ik het bos uitkwam werd het weer warmer, de zon scheen en het was weer lekker om buiten te zijn. Zoiets vreemds had ik nog nooit meegemaakt. “Winter in het bos en zomer aan zee” dacht ik nog.

De volgende dag werd ik vroeg wakker omdat het zonnetje al weer volop stond te schijnen aan de hemel. Toen ik me gewassen en aangekleed had, deed ik het raam open en meteen kwam er een vogel in de vensterbank zitten. Een mooie vogel met blauw-zwarte vleugels en een rode snavel. Ik kende deze vogel niet. Ik keek even naar de vogel maar deze bleef daar rustig zitten. Dus ik besloot om gewoon mijn ontbijtje te gaan eten. Terwijl ik in de keuken een boterhammetje aan het klaar maken was, zag ik ineens de vogel de keuken in trippelen. Op dat moment wist ik dat dit geen gewone vogel was. Die zou mij niet dwars door het huis achterna getrippeld zijn, vanaf de slaapkamer tot in de keuken. Terwijl ik mijn boterhammetjes at gooide ik een paar kruimeltjes op tafel. De vogel vloog op en zette zich neer op de tafel en at de kruimeltjes op. Hij keek me met zijn kleine ronde kraaloogjes doordringend aan. Daarna vloog hij door het keukenraam weer naar buiten. Ik keek hem na en zag hem in de richting van het bos wegvliegen. Meteen viel me op dat boven het bos een witte wolk hing terwijl er overal een blauwe lucht te zien was. Ook dat vond ik vreemd maar ik dacht er verder niet over na. Ik had een heerlijke dag, werkte lekker in mijn tuintje, en deed wat boodschapjes in het dorp. En daar hoorde ik ook al verhalen over het steeds kouder wordende bos. Een paar kinderen waren naar het bos gegaan maar waren verkleumd van de kou terug gekomen. Ik besloot na het avondeten  nog eens terug te gaan naar het bos om te kijken of het erger was geworden met de kilte.
Terwijl ik in mijn tuintje zat kwam de bijzondere vogel weer aangevlogen. Hij zat me een tijdje aan te kijken en vroeg ineens: “Ken jij Kreukelbaard?” Ik was niet eens meer verbaasd dat deze vogel kon praten, eigenlijk wist ik al dat er weer een nieuw avontuur zat aan te komen. “Ja, die ken ik heel goed” zei ik tegen de vogel. “Weet jij waar ik die kan vinden?” vroeg de vogel. “Ja dat denk ik wel, maar waarom wil je dat weten en wie ben je eigenlijk?” zei ik, terwijl ik achterover in mijn stoel ging zitten zodat ik de vogel beter kon zien. “Ik ben KRRR, het even-wezen van de grote tovenaar Misflits.” Ik zat verbaasd te kijken en begreep er niets van. “KRRR, een even-wezen?” zei ik verbaasd. “Wat is dat, een even-wezen?” “Elk persoon heeft een even-wezen in de vorm van een dier. Dat dier staat heel dicht bij die persoon om die persoon te helpen in het leven, om keuzes te maken, om te leren van de dingen die niet helemaal gaan zoals ze gaan moeten. Even-wezens zijn dieren die op de mensen lijken waar ze aan verbonden zijn. Ze begrijpen heel goed wat die mensen doen en waarom, en ze zullen altijd hun best doen om deze personen verder te helpen in hun ontwikkeling”, zei KRR. “Heb ik er dan ook een?” vroeg ik onmiddellijk. “Ja, maar ik zeg niet welk, want daar moet je zelf achter komen.” “OK, en waarom zoek je Kreukelbaard?”  “Ik heb hulp nodig voor mijn meester, de tovenaar Misflits. Misflits is een goede tovenaar met een warm en liefdevol hart. Maar jaren geleden maakte hij weer eens van zijn vele foutjes tijdens het toveren en verloor hij al zijn liefde. Liefde voor zichzelf, liefde voor de mensen, de natuur, de dieren, alles. Hij is kil en koud geworden en het gaat niet goed met hem. De kou die zich van hem meester maakte, maakt dat Misflits bijna bevroren door het leven gaat. En ik weet niet hoe ik die betovering ongedaan kan krijgen. En dat is wat ik aan Kreukelbaard wil vragen.” Tijdens dit verhaal begon het me langzaam duidelijk te worden wat er in het bos aan de hand kon zijn. Daarom vroeg ik aan KRRR waar Misflits was, en het antwoord klopte precies met wat ik al dacht: Misflits was gearriveerd in het bos. Ik vroeg aan KRRR of het daarom zo koud en kil in het bos was. “Precies! en het wordt elke dag erger” antwoordde KRRR. Ik besloot meteen op weg te  gaan naar Kreukelbaard en KRRR ging met me mee op een afstandje, in de lucht. Bij het kabouterdorp stond Kreukelbaard al te wachten. “Ik wist dat je zou komen, omdat er vreemde dingen gebeuren in het bos” zei Kreukelbaard. Hij keek naar KRRR en zei: ”Nooit gedacht dat ik nog eens met jullie kennis zou maken, ik heb veel over jullie gehoord. Vertel me wat er aan de hand is, want ik denk dat het met Misflits te maken heeft. Zorgt hij ervoor dat het in het bos zo koud wordt?” KRRR vertelde hem het hele verhaal. We besloten om Misflits meteen op te zoeken in het bos.
Bij het bos aangekomen leek het wel hartje winter. Overal lag ijs en de bomen waren wit van de rijp. “Dit is ongelooflijk” zei Kreukelbaard. “Het hoort een warme zomerdag te zijn. Maar het is hier compleet winter. Arme dieren, bloemen en bomen, dat verdienen ze niet. Kom laten we verder gaan. Maar eerst moet ik zorgen dat we hulp krijgen, want ik heb het gevoel dat we alle hulp kunnen gebruiken die er maar bestaat. Dit heb ik nog nooit meegemaakt.” Kreukelbaard haalde een eigenaardig soort fluitje uit zijn zak. Het leek op een takje maar was iets dikker. Hij zette het aan zijn mond en blies er op. Ik hoorde niets en keek vragend naar Kreukelbaard. “Dit is de noodfluit voor kabouters. Elk kaboutervolk heeft er een. Ze worden alleen gebruikt in uiterste noodzaak, en dat gebeurt niet vaak hoor. Jullie kunnen de fluit niet horen, maar de fluittoon gaat verder dan je ooit kan vermoeden. Vele volken, van kabouters tot elven, trollen en reuzen horen deze toon en weten dan dat er wat aan de hand is en dat er hulp nodig is.” “Hoe weten ze dan waar en wat voor hulp er nodig is?” vroeg ik gauw. “Door de manier van fluiten. Elk volk heeft zijn eigen fluitje met zijn eigen toon. Daaraan herkennen we elkaar. Het fluitje weet precies welke emotie bij deze situatie hoort, dat voelt hij aan diegene die blaast. Degene die de toon hoort zal goed moeten luisteren en die voelt dezelfde emotie. Dat wordt dan weer omgezet in beelden in hun hoofd. En zo weten ze precies wie welke hulp nodig heeft, en waar. Maar nu genoeg gepraat, aan het werk, het bos in en op zoek naar Misflits.”
We liepen het smalle laantje in naar het bos en we merkten meteen dat het er donkerder was dan tevoren. Kreukelbaard keek omhoog en zei: ”Zelfs de lantaarns zijn uit gegaan. We kunnen niet verder gaan voordat deze weer goed branden. Zonder het licht van deze lantaarns is Misflits verloren. Deze lantaarns verspreiden het licht van de liefde, de warmte in de wezens. Ik moet meteen actie nemen!” Kreukelbaard floot nogmaals op zijn fluitje en even later kwamen er kleine lichtende wezentjes aan zweven. Het bleken elfjes te zijn.  Hoewel het erg koud was bleken de elfjes hier geen last van te hebben. Na even met Kreukelbaard gepraat te hebben vlogen ze allemaal naar de lantaarns en zorgden ze ervoor dat de lantaarns weer gingen branden en bleven branden. Één voor één verspreidden de lantaarns hun geelgouden licht langs het koude donkere laantje. Ik zag toen we over het laantje verder liepen in elke lantaarn een elf zitten. En ze deden hard hun best om het licht brandende te houden. Zo liepen we verder en verder het bos in. Hoe verder we kwamen, hoe moeilijker het was voor de elfjes om het licht te laten branden. Uiteindelijk zagen we een open plek in het bos, een stukje verwijderd van het laantje. KRRR ging voorop, dan Kreukelbaard, toen ik en daarna nog een stel kabouters, feeën, en twee reusachtig grote mannen die tot mijn grote verbazing Neuzel en Treuzel heetten. Voorzichtig liepen we verder de open plek op naar een klein huisje. Alles was er donker. Kreukelbaard liep naar de deur en ging het huisje binnen. Binnen zat Misflits, op een stoel vlak voor de open haard die intussen ook uitgegaan was en waar ijspegels inmiddels aan de schoorsteenmantel hingen. Kreukelbaard riep Neuzel en Treuzel bij zich en vroeg hen om hout te gaan sprokkelen voor de open haard. KRR en Kreukelbaard gingen bij Misflits zitten en probeerden hem aan het praten te krijgen. Het enige wat Misflits voort kon brengen was een onduidelijk gemompel. Neuzel en Treuzel hadden al gauw wat hout gehaald en samen met de elfjes maakten ze een knapperend vuur in de open haard. Al snel verspreide zich een warme gloed door het hele huisje. Zodra het vuur groot genoeg was begonnen de feeën een lekkere soep van bospaddestoelen en diverse kruiden te maken die ze Misflits lepeltje voor lepeltje te eten gaven. Langzaam kwam er weer een beetje kleur op de wangen van Misflits. Hij keek in het rond en zag alle feeën, elven en kabouters aan het werk om het er weer gezellig en warm te maken. Hij zag Kreukelbaard en KRRR en glimlachte voorzichtig. “Aahh vrienden, wat geweldig om jullie te zien” zei hij zacht. “Ik ben blij dat jullie gekomen zijn om mijn oude koude hart weer een beetje te verwarmen. Het is deze keer goed mis gegaan he?” Misflits keek KRRR aan en aaide hem over zijn kop. “Je hebt me dus wéér niet in de steek gelaten, KRRR . Als ik jou toch niet had.” “Goed” zei Kreukelbaard, “vertel eens wat er is gebeurd.” En Misflits vertelde: ”Het begon al jaren geleden. Je weet dat ik van dieren hou, van mensen, van bloemen en bomen. En dat ik altijd het beste wil voor iedereen en alles. En als ik zie waar er niet goed met elkaar wordt omgegaan dan probeer ik er met mijn toverkunsten iets aan te verbeteren. In het begin ging dat heel goed maar steeds meer toverkunsten gaan nu fout en dat maakte me eerst kwaad en later verdrietig. Ik ging steeds meer mijn best doen, maar desondanks ging het steeds slechter met mijn toverkunsten. Ik werd steeds eenzamer en meer verbitterd. Alles verkilde in mij, en ik trok me terug in de eenzame wouden tussen de zwarte bergen. Daar zou ik nog eenmaal proberen om een elixer te brouwen, die mij zou helpen om de wereld te verbeteren, om meer harmonie in de wereld te krijgen, en om zo ook mijn oude inmiddels koude lijf weer te verwarmen. Maar het ging nog meer mis dan anders. Alle energie, al mijn liefde voor de wereld, de natuur, de levende wezens, trok uit mijn lijf in het elixer. Ik was op slag als versteend en wilde niets meer van het leven weten, niets had mijn interesse meer. En het werd kouder en kouder om me heen. De dieren verlieten mij en verdwenen naar andere oorden, ik zag niemand meer, en de zon zag ik nog nauwelijks. Het stukje land waar ik woonde werd kaal en bracht geen oogst meer voort.  Behalve KRRR was er niemand of niets meer in mijn buurt. En KRRR heeft mij overgehaald om hier naar toe te komen om hulp te vragen. Het heeft me twee jaar gekost om hier te arriveren. En nu mijn vrienden, als ik jullie nog vrienden mag noemen, wil ik jullie vragen om mij te helpen om de warmte en de liefde voor alles wat leeft en groeit weer opnieuw te vinden.” Het was lange tijd stil en iedereen staarde voor zich uit. Plotseling zei Kreukelbaard: ”Tja dat wordt moeilijk, want dat is iets wat wij eigenlijk niet mogen. En dat is ook precies waarom het zo vaak fout ging met jouw toverkunsten. Je kan en mag geen toverkunst gebruiken om de levende wezens van elkaar te laten houden, of met elkaar in harmonie te laten leven. Dat is iets wat je aan iedereen zelf moet overlaten. Dat is hun keuze en die mag jij niet voor hen maken. Je mag alleen het voorbeeld zijn. En jij hebt daar zoveel energie in gestoken dat je steeds kwader werd toen het ging mislukken. En doordat je steeds teleurgesteld werd, ging je nog meer fouten maken. En zo ging het dus steeds slechter met je.” “Maar wat moet ik dan nu?” vroeg Misflits. “Ik weet het niet, en dat is echt voor het eerst” bekende Kreukelbaard. Op dat moment kwam er een prachtige gedaante binnen. Ze had golvend kastanjebruin haar en ze had een prachtige blauwe jurk aan. Om haar heen scheen een gouden gloed te hangen. Alle elven en feeën in de kamer maakten een buiging. Het moest wel een koningin zijn. Ze kwam glimlachend op Misflits af en Misflits zat haar met tranen in zijn ogen aan te kijken. “Elronde, dat ik jou nog eens mag zien, wat een eer en wat een verrassing. Mijn hart klopt nog steeds voor je.” Elronde knielde neer bij de voeten van Misflits en zei: “Lieve Magistra, want zo heet je echt, eens was je een groot magiër die alleen het goede voor had met deze wereld. Je hielp waar je maar helpen kon om de wereld tot een paradijs te maken. Wij ontmoetten elkaar en werden verliefd. Helaas moesten we elk ons eigen weg gaan, maar jouw liefde voor mij heeft mij  nooit verlaten. Deze liefde kan ik je nu weer opnieuw laten voelen, omdat het nog steeds een deel van jou is, door wie jij was en wie je nu bent. En daarom kan dat deel van jou weer tot bloei komen. Maar ik kan niet alles voor je doen. Er is één deel, wat je zelf zal moeten doen. Maar onze gedeelde liefde voor alles zal je misschien weer voldoende energie geven om op zoek te gaan naar wat je bent verloren. ”Elronde pakte de handen van Magistra.  Op dat moment stroomde er gouden licht door de handen van Elronde. Via de handen van Magistra bereikte deze warme gloed het hart van Magistra. Magistra zuchtte diep en dankte Elronde vanuit het diepste van zijn hart. “Lieve Elronde, wat een geschenk, ik voel dat de warmte van jouw liefde een deel van mijn lichaam weer heeft laten ontdooien. Ik voel mijn hart weer kloppen en ik weet dat ik weer Magistra kan worden. Het is alleen alsof ik nog iets mis.” Het werd weer stil in de kamer. Het viel me op dat het er een stuk warmer was, hoewel het vuur veel kleiner was geworden. Niemand bewoog en ik hoorde iedereen piekeren wat het toch kon zijn wat Magistra nog miste. Elronde keek Magistra met een glimlach aan en ging toen tussen Neuzel en Treuzel in staan. Ze keek hen aan en zei: “Vooruit, zeg het maar wat jullie al de hele tijd denken, niet aan jezelf twijfelen.” Neuzel en Treuzel begonnen wat te draaien en zeiden toen ik koor: “Nou, eh, we dachten zo, dat het misschien wel een goed idee zou zijn om eens te kijken naar, eh we bedoelen eigenlijk, om eh, er is iets wat vergeten wordt enne dat zou wel eens belangrijk kunnen zijn dus misschien dat iemand….” “Ooooh kom op, voor de dag ermee, niet zo tutten, elke keer als jullie iets zeggen is het heel belangrijk, en zo is het altijd al geweest, dus voor de dag ermee” riep Kreukelbaard. Aangemoedigd door de elven, feeën en Elronde, die nog tussen hen in stond, riepen ze ineens allebei: “Het elixer, hij  moet zijn eigen elixer drinken want daar zit zijn eigen passie en liefde voor de wereld en zichzelf in.” Met rode hoofden keken ze in het rond. Iedereen was stil en Elronde lachte. “Natuurlijk, natuurlijk, dat ik daar niet aan gedacht heb” zei Kreukelbaard. Waar is dat flesje met elixer.” “Thuis in de eenzame wouden tussen de zwarte bergen” kraste KRRR.
 Elronde pakte een fluit, die veel op die van Kreukelbaard leek, alleen was deze veel slanker. Ze blies er op en luisterde. “Er wordt voor gezorgd” zei ze met nog steeds diezelfde betoverende glimlach op haar gezicht. “Kan er even iemand naar de rand van het bos gaan, want het wordt zo bezorgd”. Verbaasd keek ik hoe Treuzel en Reuzel opveerden en de deur uit stormden. Tien minuten later kwamen ze hijgend weer terug. Neuzel had in zijn grote handen een mooi flesje met een helder vocht. Treuzel riep dat er boven het bos een Snelheks vloog. Die had verteld dat er een aantal Snelheksen voor hadden gezorgd dat het flesje onmiddellijk opgehaald en verzonden werd. De laatste heks had het bos bijna voorbij gevlogen, zo hard ging ze. Maar omdat Neuzel en Treuzel ineens het bos uitkwamen stormen, zag ze dat ze er al was. En het bos was ook al aan het veranderen. Ze hadden gezien dat het ijs aan het verdwijnen was en het was ook lichter geworden in het bos. Het was nog wel koud en mistig. Kreukelbaard keek Elronde aan en zei: “Het lijkt er op dat jouw aanwezigheid en woorden al een heleboel in beweging hebben gezet. Nu het laatste stukje nog. Magistra, hier is je flesje. Als het klopt wat je zei, dan kun je nu jouw liefde en warmte terugvinden, de warmte en liefde voor alle wezens, alles wat jou verlaten heeft tijdens je toverkunsten als Misflits.” Magistra keek Kreukelbaard aan en vroeg: “Zal ik dan weer voor altijd de Magistra zijn die ik vroeger was?” “Dat ligt eraan” zei Elronde. “Dat ligt aan hoe jij vanaf nu je werk gaat doen.” Magistra antwoordde, dat hij nu voortaan een voorbeeld zou zijn voor de wereld waarin hij leefde. Iedereen mocht eigen keuzes maken over wat hij of zij wilde doen, en hij zou niemand of niets meer met toverformules en drankjes proberen te veranderen in een goed en liefdevol iemand. Ze moesten zelf maar ervaren hoe dat was. En als iemand hulp vroeg bij die keuze dan konden ze bij hem komen logeren om te zien en te voelen hoe het was om in harmonie en met vreugde in een liefdevolle omgeving te leven. Met die woorden zette hij het flesje aan zijn mond en dronk het helemaal leeg. Net toen we dachten dat er niets gebeurde, kreeg Magistra weer kleur op zijn wangen. Zijn kleren kregen een mooie donkerblauwe kleur en op zijn toverhoed begonnen de sterren weer te twinkelen. Magistra stond op en liep naar Elronde en omhelsde haar. “Lieve Elronde, ik heb altijd groot respect voor je gehad, ik heb altijd van je gehouden en zal dat altijd blijven doen. Als je in de buurt bent, staat mijn deur altijd voor je open. Je bent van harte welkom. Dank je wel voor wat je voor mij gedaan hebt”. Op dat moment begon KRRR te kuchen en viel achterover van de stoel. Toen hij weer opkrabbelde was iedereen getuige hoe KRRR van een zwarte kraai, in een veelkleurige papegaai veranderde. “Zo, dat voelt ook weer een stuk beter” kwetterde hij. Iedereen begon te lachen.

Elronde deed de deur van het huisje open en zonnestralen verlichtten het kamertje. We liepen allemaal naar buiten en zagen de winterse kou weer uit het bos trekken. Het leven keerde terug, de bloemen begonnen weer te bloeien, de bomen werden weer groen, de dennen begonnen weer te geuren en langzaamaan hoorden we ook weer dierengeluiden in het bos. Magistra keek dankbaar om zich heen en liet iedere aanwezige weten hoe blij hij was met zulke vrienden. Magistra besloot om nog een tijdje in het bos te blijven en te genieten van al zijn vrienden en de prachtige natuur, om daarna weer terug te keren naar het eenzame woud tussen de zwarte bergen. Hij wilde dat het daar ook weer werd zoals vroeger. Hij zou het ons beslist laten weten en we spraken dan ook af dat hij zijn avonturen regelmatig aan ons zou komen vertellen.

De Kreukelbaarkronieken hfdst 10: Het Stiltebos



                                                     10. Het Stiltebos

“Ik vind, dat het nu wel eens tijd wordt dat we iets verder gaan met uitleggen” zei Kreukelbaard op een zonnige morgen. “Je bent nu vaak genoeg bij ons geweest, je hebt veel gezien en gehoord en je hebt veel vragen gesteld. Ik denk dat je klaar bent om eens wat dieper te gaan duiken in het leven van de kabouters.” “OK”, zei ik, “leuk en ik ben benieuwd naar wat voor nieuwe dingen je me wilt gaan vertellen.” “Nou, ik ga je niet zoveel zeggen deze keer. Het is meer dat jij deze keer gaat luisteren.” “Maar dat doe ik toch al, als ik naar jouw verhalen luister en mee ga op je avonturen? Ik luister hartstikke goed.” “Ja ja, dat zeggen zoveel mensen, maar we zullen zien. Ga maar eens mee naar het Stiltebos.” “Het Stiltebos?” vroeg ik. “Wat valt daar nou te luisteren, of ga je me daar een spannend verhaal vertellen?” “Wacht maar af” zei Kreukelbaard, en zoals zo vaak liep hij zonder nog iets te zeggen weg. Ik besloot dus maar om hem achterna te lopen.
We liepen zwijgend naast elkaar door een stukje bos, over een grasveld met heel veel gekleurde bloemetjes, langs een beekje wat we al springend van steen naar steen over moesten steken, en over een groene heuvel. Boven aangekomen zag ik aan de andere kant van de heuvel een bos liggen. Het had zo, van een afstand gezien, mooie kleuren en ik zag de boomtoppen van de diverse bomen wuiven in de wind. Er waren struiken met vruchten en veel verschillende bomen, naaldbomen, loofbomen , groot en klein. Het was er heel mooi en vredig. Plotseling zei Kreukelbaard: ”Zo ga hier maar eens even zitten en maak het jezelf gemakkelijk. Het is de bedoeling dat we hier wel een poosje blijven.” Ik ging zitten op een plekje half in de zon en half in de schaduw. Ik zorgde ervoor dat ik een boomstam achter me had zodat ik ook lekker kon leunen. Kreukelbaard zei: ”Zo, nu we hier in dit Stiltebos zijn aangekomen ga jij leren luisteren. Dat betekent dat jij gaat leren horen wat wij kabouters ook kunnen horen. Jullie zijn dat als mensen een beetje verleerd, omdat jullie jezelf geen tijd gunnen om echt te luisteren, naar elkaar, naar de natuur en naar jezelf. Er zijn er wel die dit alweer ontdekt hebben, maar ik wil dat jij dit ook weer gaat ontdekken en dat je dit gaat oefenen zodat het weer heel gewoon voor je wordt. En ik hoop dat je dit dan ook met anderen deelt. Het is belangrijk, voor jullie zelf, voor ons de kabouters, en voor de aarde en de dieren. Voor alles. Dus ik wil je vragen om gemakkelijk te gaan zitten en gewoon te luisteren naar wat je hoort.” Ik zei verder niets en ging lekker tegen de boom zitten. Ik luisterde en keek in het rond. Ik keek Kreukelbaard aan die me met een brede grijns in de gaten hield. Hij hield zijn hoofd schuin, waarom weet ik niet. Na wat wel een kwartier leek, kon ik mijn mond niet meer houden en zei tegen Kreukelbaard: ”Nou dit bos heeft wel de juiste naam hoor, ik hoor niets anders dan stilte.”  Kreukelbaard lachte en zei: “Hmm dat had ik wel verwacht ja, en hij heeft het langer volgehouden dan ik dacht.” “He, tegen wie praat je daar, of begin je nu al in jezelf te kletsen?” “Nou nou, je zou beter moeten weten, je bent toch mee geweest naar Eikenhart, dan zou je moeten weten dat wij met bomen kunnen spreken. En ik moet zeggen dat de boom waar jij tegenaan zit geleund, stikt van het lachen, omdat hij jouw gedachten hoorde en hij mij vertelde dat je het zeker niet langer dan 10 minuten zou vol houden.” Ik keek verbaasd naar Kreukelbaard en de boom. Ja, het was waar, ik had Kreukelbaard met Eikenhart horen praten. Het was zelfs zo dat ik dacht, dat ik toen ook iets hoorde. Maar ik was dat even vergeten. “Maar wat heb ik dan volgehouden?” vroeg ik. “Om je mond te houden” zei Kreukelbaard“, en om te luisteren”. “Ja , maar ik hoorde niets”. “Nee je dácht dat je niets hoorde en toen ben je maar gaan praten.” Dat klopte wel, ik hoorde niets maar ik zag aan Kreukelbaard dat hij wel wat hoorde, zo met zijn hoofd schuin en die lach op zijn gezicht. “Ik voelde me ongemakkelijk en omdat ik niks hoorde ging ik maar praten.” “Juist” zei Kreukelbaard, “dat doen heel veel mensen, ze gaan praten of herrie maken om de geluiden in de stilte maar niet te hoeven horen. Ze vinden het ongemakkelijk. En dat is nu precies wat we hier komen doen, luisteren naar de geluiden die tevoorschijn komen uit de stilte. Dus ik wil je weer vragen om goed te luisteren, en niet te gaan praten. Gewoon zitten en niet te hard willen proberen, gewoon lekker zitten en luisteren.”

Ik volgde de raad op van Kreukelbaard, ging even verzitten en sloot mijn ogen. Het zonnetje scheen heerlijk in mijn gezicht en ik begon net te denken dat ik wel een geweldige vriend had aan Kreukelbaard toen ik iets hoorde wat er eerst niet was. Ik hield mijn adem in. Oh, het was niets bijzonders, ik hoorde de wind door de toppen van de bomen ritselen. Maar toch wel vreemd dat het me eerst niet zo was opgevallen. Nu hoorde ik het nog veel duidelijker, de wind deed de blaadjes echt ritselen. En ik hoorde ook ineens een vogel tjirpen. En die vogel kreeg antwoord van een andere vogel aan de andere kant van mij. Ik deed mijn ogen open om dit te vertellen aan Kreukelbaard maar ook hij zat met zijn ogen dicht. Dus ik besloot maar verder te luisteren. Terwijl ik zo zat te luisteren hoorde ik tot mijn verbazing steeds meer geluiden. De wind nam flarden mee van het geklater van water in de beek verderop,  en ik hoorde een zoevend geluid. Toen ik een oog opende om te zien wat dat was, zag ik een grote vogel vliegen. Ineens werd het stil om me heen. Nee, niet echt stil maar het leek wel of mijn oren veranderden, alsof die geluiden die ik eerst hoorde gefilterd werden en ik nog scherper ging horen. Ik hoorde  geritsel in het gras, wat later een muisje bleek te zijn, een hommel kwam voorbij zoemen, en ik hoorde zelfs een eekhoorntje die van tak naar tak sprong. Ik bleef verrast zitten luisteren en merkte dat ik zat te glimlachen. Ik was blij. Dat was gek, niet dat ik blij was, maar dat ik zo stil kon zitten luisteren en daar vrolijk van kon worden. Ik leunde nog verder naar achter en legde mijn hoofd tegen de boom. Ik viel bijna in slaap. Ik weet niet meer of ik droomde, maar ineens hoorde ik een soort gezoem. En een wat bonkend geluid. Terwijl ik half slapend bleef luisteren zei er een heel lage stem: ”Dat ben ik, die je nu hoort.” “En wie is dat dan wel?” dacht ik. “Ik, de boom”, was het antwoord. En zonder dat ik het me heel bewust was kon ik ineens praten met de boom. Maar niet met mijn stem, maar in mijn hoofd. Het was alsof het hele wezen van de boom in mijn hoofd zat en ik precies kon horen wat de boom zei, dacht of voelde. De boom liet mij weten dat hij al 80 jaar oud was en het hier heel erg naar zijn zin had. De boom voelde zich vereerd dat ik contact met hem wilde maken. Ik vertelde hem dat ik in opdracht van Kreukelbaard aan het leren was om te luisteren. “Ja” zei de boom, ”Kreukelbaard is een goede vriend van mij en het is mooi dat hij jou dat leert. Want er is veel te vertellen, we willen veel kennis met jullie delen. Je zult vanaf vandaag steeds meer gaan horen, als jij dat wilt en alleen op de momenten dat jij dat wilt. Bijvoorbeeld als je vragen hebt, dan kun je dat ook aan ons vragen, maar ook aan de kabouters, elfjes, feeën of aan de dieren en zelfs aan jezelf. Je krijgt altijd antwoord als je goed luistert. Je zult ook steeds meer mensen ontmoeten die dit al weten. Sommigen zul je hardop horen praten als ze bij een boom staan, of midden in een veld met bloemen. Lach ze niet uit, je weet nu wat ze aan het doen zijn. Weet dat je altijd welkom bent met vragen, maar ook om samen met ons gewoon te genieten van wat er is, en plezier te maken. Laat het ons weten, als er iets gedaan moet worden.”

Ineens werd ik wakker doordat de boom bewoog. Ik was verbaasd, want de wind was gaan liggen maar toch voelde ik de stam bewegen. Ik sprong op en keek naar de boom, maar daar was niets aan te zien. Kreukelbaard lag over de grond te rollen van het lachen. “Waarom lach jij zo?” vroeg ik. “Hi hihi ha ho ik had de boom gezegd dat het tijd werd om te gaan en gevraagd of hij jou wakker wilde maken.” “Dus ik heb echt zitten slapen, en heb alles gedroomd?” “Nee” zei Kreukelbaard en tegelijk hoorde ik geritsel van de takken. Toch zag ik ze niet bewegen, er was ook geen wind. “Nee, jij hebt niet zitten slapen maar je was wel goed aan het luisteren en je hebt een hoop geleerd.” “Kunnen bomen dan echt praten?” ”Jazeker, alles heeft een stem als je dat zo wilt noemen, en we kunnen alles verstaan, maar je moet je wel kunnen afstemmen op datgene, of diegene die tegen je praat. Als ik bijvoorbeeld tegen je praat en je bent ergens anders mee bezig dan merk je me wel op maar je hoort niet wat ik zeg. Je moet je dus bewust op mij afstemmen en op wat ik zeg. En deze eerste keer heb je dat gedaan met de boom in een toestand die wel op slapen lijkt, maar dat niet is. Kom we gaan naar huis en onderweg zul je wel gaan begrijpen wat ik bedoel.” We stonden op en we wilden vertrekken, maar Kreukelbaard ging nog even bij de boom staan en ik zag hem lachen. Misschien hoorde ik hem ook wel praten. En ik weet zeker dat ik weer het geritsel van de takken hoorde. “Wat heb je net tegen de boom gezegd?” vroeg ik aan Kreukelbaard. “Ik heb de boom bedankt voor zijn hulp om jou te leren luisteren.” “Ja ja” zei ik, en Kreukelbaard lachte luid. Terwijl we samen naar huis liepen viel het me op dat ik in het veld met de bloemetjes een gegons van jewelste opmerkte. “Moet je horen wat die bijen een herrie maken” zei ik.  Kreukelbaard lachte weer en zei: ”Ach, niet anders dan op de heenweg hoor.” Verbaasd liep ik achter Kreukelbaard aan. Zou ik dan toch beter zijn gaan luisteren. Ik ga er in ieder geval wel vaker op letten. En op dat moment vloog er een luid kwetterende groep zwaluwen over ons heen alsof ze wilde zeggen: ”Gefeliciteerd, we zijn blij met jou.”

donderdag 23 augustus 2018

De Kreukelbaarkronieken hfdst 1

1. Koffie bij Kreukelbaard

Vandaag heb ik besloten om maar eens de verhalen te gaan vertellen van kabouter Kreukelbaard. Waarom? Omdat ik het leuk vind en omdat kabouter Kreukelbaard mij dit heeft gevraagd. Waarom ik, zal je denken? Nou dat komen we wel aan de weet in een van zijn verhalen hoop ik. Het is in ieder geval zo dat ik kabouter Kreukelbaard al hééél lang ken. Vroeger toen ik nog klein was maakte ik al contact met zijn vriendjes en later leerde ik hem zelf kennen doordat ik verhaaltjes voor het slapen gaan wilde vertellen aan mijn twee dochtertjes. Dus kabouter Kreukelbaard is al een oude bekende van me. En nou zeg ik oude bekende, maar hij is veel ouder dan ik hoor. Hij is al 367 jaar. Het is een leuk klein manneke van zo’n 50 cm groot. Hij heeft een rode broek aan met een hemels blauw-wit geblokt jasje en natuurlijk een rode puntmuts. Aan zijn voetjes draagt hij bruine leren laarsjes met veters. Een leuk ventje om te zien hoor. Hij heeft altijd rode wangetjes van het buiten zijn, want daar is hij altijd te vinden. En natuurlijk heeft hij een witte baard die altijd in de war zit. Daarom hebben ze hem Kreukelbaard genoemd. En er is nog een reden waarom hij zo heet maar dat vertel ik je later. We gaan Kreukelbaard volgen op zijn dagelijkse wandelingen in de bossen en we luisteren naar wat hij te zeggen heeft, wat hij meemaakt en waarschijnlijk gaan we ook wel mee naar zijn huisje. Hij heeft gezegd dat hij precies weet waar en wanneer ik met hem mee wil, of over hem wil schrijven. Het is net of hij mij al beter kent dan ik hem. Voor vandaag ben ik bij hem uitgenodigd op de koffie om eens kennis te maken. Dus ik ben al vroeg onderweg naar het bos waar hij woont. Welk bos vraag je nu natuurlijk, maar dat kan elk bos zijn. Hij heeft me dan ook gezegd dat ik naar een bos moet gaan waar ík denk dat er kabouters zitten. Aan de rand van dat bos wacht hij me dan op en hij brengt me dan naar een plek waar hij wat werk te doen heeft of waar hij woont of waar iets gaat gebeuren. En dat hoeft dus niet precies dat bos te zijn waar ik nu naar toe ga. Spannend hoor, maar ja we zullen wel zien.

Dus hier sta ik dan aan de rand van een mooi bos waarvan ik weet dat het voor mijn gevoel spannende plekjes heeft met hele smalle paadjes waar je jezelf overal kunt verstoppen. Ik besluit een paar stappen op zo’n paadje te zetten en vraag me af of Kreukelbaard wel komt opdagen of dat hij wel weet naar welk bos ik ben gegaan. ”Ha,twijfelde je aan me?” hoor ik ineens achter me, en ja hoor daar staat hij, precies zoals ik je al beschreven heb, een blauw-wit geblokt jasje en rode broek. Zijn puntmuts een beetje scheef op zijn hoofd, een mooie witte baard, waar geen kreukel in te bekennen is en in zijn hand heeft hij een stok waar aan de bovenkant  één blaadje aan groeit. “Nou, ben je uitgekeken, nooit een kabouter gezien of zo, kom we gaan op weg” zegt hij. Hij draait zich om en loopt een paadje in. Ik ga hem achterna en besef dat ik terug loop naar de rand van het bos waar ik begonnen ben. Maar het lijkt wel of het nu veel langer duurt. Ik zie helemaal geen bosrand, het bos wordt alleen maar dichter en dichter, en stiller. Ik besluit om de stoute schoenen aan te trekken en Kreukelbaard te vragen hoe dat kan. Nog voor ik de vraag kon stellen zegt Kreukelbaard zonder dat hij stopt met lopen of om te kijken: ”Op het moment dat ik met jou contact maak zit je in mijn wereld en zijn de dingen veranderd. Ja, het is nog wel hetzelfde bos hoor, wees niet bang, maar normaal zie je maar een deel van dat bos, en nu zie je ook mijn deel erbij.” Ik denk meteen dat als er dus een andere kabouter zou zijn of een elfje die dit zelfde zou doen ik misschien nog wel veel meer dingen te zien zou krijgen. Terwijl ik achter Kreukelbaard aan loop begin ik inderdaad plekken te zien die ik me herinner.  Het paadje wordt langzamer breder en komt uit op een mooi zandpad waar Kreukelbaard naast me komt lopen. “Zo, welkom in mijn bos” zegt hij. “Eerst maar eens naar mijn huisje voor een kop koffie.” Kreukelbaard loopt naar een oude dode boom die vol zit met paddenstoelen, van die platte zwammen die als afdakjes op de stam zitten. De boom was halverwege afgebroken en helemaal kaal. Kreukelbaard stapte op de eerste zwam en toen de tweede en gebruikte de zwammen als een trap om de boom in te klimmen. Hij keek achterom en vroeg of ik nog kwam of niet. Maar….” zei ik, “ik ben toch veel te groot en te zwaar om op die zwammen te gaan staan, dan gaan ze stuk.” Kreukelbaard lachte en zei: ”Kijk nou eens naar jezelf, waarom denk je dat alles anders is in het bos wat je al lang kent.” Tot mijn verbazing zag ik dat ik tijdens het lopen kleiner was geworden, net zo klein of groot, als kabouter Kreukelbaard. Hoe kan dit, dacht ik en ik raakte een beetje bang. Hoe moet dat straks als ik weer naar huis moet? “Ach maak je niet druk, straks ben je weer jezelf, hoe wilde je anders met me mee in mijn huisje, nou kom op, klimmen” riep Kreukelbaard. Ik besloot maar te doen wat hij me vroeg en voorzichtig ging ik op de eerste paddenstoel staan. Dat ging goed, deze brak niet af, en al gauw was ik bij Kreukelbaard aangekomen die intussen voor een soort deurtje stond. We gingen naar binnen en aan de binnenkant van de stam liep weer een trapje naar beneden. Beneden zag ik een heel gezellige huiskamer. Kreukelbaard was al koffie aan het zetten, het rook heerlijk. Ik keek eens even rond in het huisje en zag al gauw dat het kabouterleven best wel lijkt op een mensenleven, alleen was alles dus kleiner. Ik keek uit het raampje en merkte dat we halverwege de boom waren want ik had een leuk uitzicht door het bos. Kreukelbaard kwam met de koffie, en vroeg me of ik het naar mijn zin had. Ik zei hem dat ik van de ene verbazing in de andere viel en het heel fijn vond dat ik hem mocht bezoeken. Kreukelbaard zat aan zijn koffie te nippen en zat duidelijk te genieten. “Ja” zei hij, ”het wordt tijd dat er eens iemand met mij mee loopt zodat men mijn verhaal kan horen, en daarom heb ik jou uitgekozen.” “Waarom mij dan?” vroeg ik. “Dat is heel gemakkelijk, omdat jij nog gelooft in kabouters, elfjes en andere wezens uit het bos, omdat jij nog kan genieten als je door het bos loopt en, misschien wel het belangrijkste, omdat jij eigenlijk ook heel stiekem wel eens zegt dat je nu wel eens een kabouter, elfje, heks of fee zou willen zien. Nou hier ben ik dan.” Ik wist niet wat ik moest zeggen, maar hij had wel gelijk. Vaak heb ik ervan gedroomd om in een sprookje te leven, samen met alle leuke en lieve wezentjes die daarin voorkomen. “Ja, en ook de wat minder lieve wezentjes hè, want die bestaan ook en die krijg je ook te zien als het zover is.” Oh oh waar ben ik aan begonnen. Het zal mij benieuwen wat dit voor een avontuur wordt. “En ik wil” zei Kreukelbaard, “dat je van elke tocht die we maken, van elk avontuur wat jij met mij meemaakt , een verhaal schrijft. Een verhaal voor de kinderen die nog in ons geloven, zodat ze het kunnen doorvertellen en er meer kinderen nieuwsgierig worden. En dat de grote mensen, de volwassenen, ook nieuwsgierig worden en het kind in henzelf de kans gaan geven om de verhalen te lezen, te vertellen of voor te lezen. Want het wordt tijd dat iedereen weer een beetje terug komt naar de mooie dingen van de natuur, van het bijzondere leven, van hoe het ook kan zijn.“ “Ok, dat is beloofd” zei ik en ik slurpte van de hete koffie nog niet wetende waar dit me allemaal zou brengen en wat me te wachten stond. De koffie smaakte wel anders merkte ik. Kreukelbaard moest mijn gezicht gezien hebben en zei: ”Dit is echte koffie, zonder chemische middelen maar zo van de natuur, gemaakt van eikeltjes, door elfjes. Eikeltjeskoffie. Daar krijg je energie van.”
Tijdens het koffiedrinken vertelde Kreukelbaard wat we allemaal konden gaan doen. Het was zijn idee dat ik zo vaak zou komen als mogelijk was en dat we wel zouden zien wat er allemaal zou gaan gebeuren. We gingen in ieder geval een keer naar de andere kabouters, naar de dieren van het bos om die te leren kennen. We gingen de bomen, de planten en de vruchten van het bos leren kennen en we gingen ook de aller-gewoonste dingen doen die kabouters allemaal doen. Kortom, ik zou een leven krijgen als een kabouter onder de kabouters. Meewerken, meefeesten, mee eten en drinken en zelfs ook blijven slapen in het bos. Ik werd heel enthousiast bij dit idee en vertelde Kreukelbaard dat ik het een hele eer vond om dit mee te mogen maken. Op dat moment stond hij op en vertelde me dat het tijd werd om terug te gaan. De volgende keer kon ik wel wat langer blijven maar voor de eerste keer was dit wel voldoende. ”Je hebt zo best al wat om op te gaan schrijven. Doe je best en denk vooral niet te veel na als je schrijft.” “OK” zei ik en ik liep hem achterna op weg naar buiten, via de trap, de paddenstoelen aan de boomstam en voor ik het wist stond ik weer aan de rand van het bos waar ik begonnen was. Ik keek naar mezelf bezorgd om mijn lengte, maar ik had gelukkig weer mijn eigen lengte terug. Ik wilde nog vragen wanneer ik hem weer zou zien maar Kreukelbaard was al weer weg. H
è verdikkeme dacht ik, nou weet ik niet wanneer en waar ik hem weer kan ontmoeten. Ik hoorde ineens in mijn hoofd een klein stemmetje zeggen: ”Dat merk je vanzelf wel. Hahahaha”.” Kreukelbaard is echt een grappig mannetje, met veel trucjes, maar ook wel een beetje een pestkoppie. “Hahahaha” hoorde ik weer in de verte in mijn hoofd.

woensdag 15 augustus 2018

Kreukelbaardkronieken. hfdst 9: De Kreukelbaard

   

                                           9. De kreukelbaard

Laatst zei ik tegen kabouter Kreukelbaard dat het wel eens tijd werd dat hij vertelde waarom hij nu zo heette. Hij had het me al eerder beloofd en toen we de afgelopen keer ons reisje naar de sterren maakten kwam die baard van hem ook al weer voor. Dus ik vroeg hem er nu gewoon naar en dat ik het nu echt wel eens wilde weten. Kreukelbaard keek me aan, dacht een poosje na en zei toen: ”Nou vooruit dan maar, laten we maar een mooi plekje opzoeken en dan zal ik je het verhaal helemaal vertellen.”
Met een diepe zucht liep Kreukelbaard naar een grote boom en ging op een van de wortels zitten die boven de grond uit staken. Ik wachtte geduldig af tot hij zou beginnen met vertellen. Na nog een paar diepe zuchten begon hij. ”Het zit zo, eigenlijk heet ik geen Kreukelbaard maar dat is zo gegroeid, net als mijn baard. Eigenlijk heet ik kabouter Witsik. Die naam heb ik lang geleden gekregen omdat ik altijd een klein wit baardje had wat leek op de sik van een geit. Je begrijpt dat ik dat niet leuk vond. Ik wilde niet voor een geit aangezien worden. Dus ik probeerde altijd of ik een nieuwe naam kon krijgen. Maar de kabouterraad van toen vond dat nooit goed. Ik had veel last van die naam. Veel kabouters hadden mooie namen die bij hen pasten en eerbiedwaardig waren, maar ik vond Witsik niet bij me passen en ik had altijd het idee dat ze me er een beetje mee pestten. Dus ik begon andere dingen te verzinnen. Ik ging mijn baard kleuren met allerlei soorten kleuren die in de natuur te vinden zijn, groen van de bladeren, bruin van de boomschors, geel van het stuifmeel en ga zo maar door. Maar de witte kleur kwam altijd weer terug en het bleef een sikje. Het enige wat er gebeurde is dat de andere kabouters nog meer om me gingen lachen als ik met een pikzwarte, knalrode, mosgroene of pimpelpaarse baard aan kwam lopen. En het sikje was ook niet meer mooi te kammen. Het haar werd heel stug van al die kleurstofjes en ik had alleen nog maar pieken en plukken. Ik werd er dus niet vrolijker van.
Toen ik op een keer heel verdrietig voor mijn huisje zat, kwam er een klein kaboutertje langs die mij wilde troosten. Hij vertelde me dat ik helemaal geen lelijke baard had, maar juist een hele mooie witte kleur had. En dat hij kabouters met een witte baard altijd heel deftig en belangrijk vond. Toen ik dat hoorde wist ik het, ik moest dus de kleur gewoon laten zoals die was, maar mijn baard moest een andere vorm krijgen. Iets zodat het niet meer op een sik zou lijken. Maar ja, daar moest mijn baard voor groeien en dat ging niet zo snel. De meeste baarden van kabouters groeien maar twee of drie centimeter in de 5 jaar. En die van mij was helemaal langzaam. Dus ik moest een manier vinden om mijn baard harder te laten groeien. Ik ging dus op zoek naar groeimiddeltjes voor baardharen. En die waren heel slecht te vinden. Uiteindelijk wist meneer Uil wel iemand die iets kon regelen. Meneer Uil kende een stokoud vrouwtje die midden in een ver bos woonde en daar allemaal kruiden maakte om gezond te blijven of snel beter te worden als je ziek was, maar ook voor als je een ongelukje had gehad. Ik ging dus op zoek naar dit vrouwtje. Meneer Uil wist wel waar ik heen moest en de eerste dag bracht hij me een heel end op weg. Hij wilde op een gegeven moment niet verder omdat hij in een gebied kwam waar hij liever niet kwam, maar hij beloofde me dat hij op deze plek op mij zou blijven wachten. Ik moest nog een halve dag verder lopen naar het bos wat ik in de verte zag. Bij het bos aangekomen, was er maar een plek waar ik het bos in kon. Ik besloot meteen het paadje te nemen wat bij een hele oude boom begon. Maar toen ik het bos in wilde lopen werd ik tegengehouden door die boom, hij versperde mij de weg met zijn takken die ineens allemaal naar beneden gingen hangen. De boom vroeg mij wat ik daar kwam doen en ik vertelde hem mijn verhaal. Volgens mij begon de boom stiekem te lachen en de takken gingen weer omhoog. “Loop maar door” zei de boom “maar weet wie je bent.” Ik snapte helemaal niet waar de boom het over had en ik liep door.
Na een poosje zag ik een huisje midden op een open plek. In de deuropening stond een vrouwtje te wachten en het leek wel of ze me al verwachtte. Ze nodigde me uit om binnen te komen en ze vroeg me waarom ik een andere baard wilde. Ik was verbaasd, ik had nog niets verteld. Zou de boom het haar misschien verteld hebben? Ik vertelde haar de reden waarom ik mijn baard wilde veranderen. Ze keek me lang aan en zei toen dat het niets zou veranderen aan wie ik was, alleen aan hoe ik eruit zou zien. En dat het niet belangrijk was hoe je eruit ziet, maar wel wie je bent, of wat je doet. Ik luisterde niet goed en begon natuurlijk meteen te klagen dat het voor mij wél heel belangrijk was hoe mijn baard eruit zou zien. Uiteindelijk stemde het vrouwtje toe en maakte voor mij een brouwseltje wat ik voor het slapen gaan op mijn baard moest smeren. Het mocht niet teveel zijn, een paar druppels zou al genoeg zijn en ik moest het er weer uitwassen voor zonsopgang. Blij ging ik er weer vandoor met een piepklein flesje, met in totaal tien druppels. Ik rende terug naar de rand van het bos. Terwijl ik langs de boom rende hoorde de boom nog roepen dat ik voorzichtig moest zijn maar ik ging in een ruk door naar de plek waar meneer Uil op me zat te wachten zoals hij beloofd had. “En” vroeg hij, “heb je iets mee gekregen?” Natuurlijk vertelde ik hem het hele verhaal en toen ik klaar was wilde ik gelijk verder naar huis. Meneer Uil zei dat we dat de volgende dag zouden doen. Het zou te vermoeiend zijn om meteen door te reizen, dus we besloten een mooi plekje te gaan zoeken om te kunnen overnachten. Eenmaal op dat plekje voelde ik pas hoe moe ik was. Meneer Uil zat al gauw op een tak. Het enige wat hij nog zei was, dat hij gauw ging slapen zodat hij straks nog wat te eten kon zoeken. Ik probeerde ook te slapen maar ik was te nieuwsgierig naar het flesje om te kunnen slapen. Dus ik besloot het flesje eens te pakken, ernaar te kijken, er aan te ruiken. Het leek een heel onschuldig middeltje. Eigenlijk wilde ik het meteen al proberen, dus ik goot voorzichtig drie druppeltjes op mijn baard. Er gebeurde niets. Dus druppelde ik nog maar eens twee druppeltjes op mijn baard. Na een tijdje wachten was er nog niets gebeurd en dus werd ik een beetje boos. Ik dacht dat het vrouwtje me voor de gek had gehouden. Ze had immers gezegd, dat het niets aan mij zou veranderen…..ik bleef wie ik was of zo. Boos gooide ik de rest van de druppeltjes ook over mijn baard maar er gebeurde niets. Verdrietig viel ik in slaap.
De volgende morgen werd ik wakker van het geschreeuw van meneer Uil. Ik wreef de slaap uit mijn ogen en hoorde meneer Uil roepen dat ik wakker moest worden. Hij riep: “Wat heb je gedaan Witsik, kijk eens naar je baard, wordt wakker.” Ineens zat ik overeind en zag mijn eigen baard. Deze was zeker al een meter lang. Ik schrok me een hoedje en keek meneer Uil aan. Tegelijkertijd voelde ik mezelf heel trots met zo’n baard. Maar wat ik nog niet gezien had, en meneer Uil wel, was dat je de baard kon zien groeien. Langzaam, heel langzaam werd de baard langer en langer. Je zag de baard gewoon over het mos verder kruipen. Ik raakte in paniek toen de baard binnen een paar minuten alweer een stuk langer was geworden. “Help” riep ik, “wat moet ik doen om dit verder te stoppen?” Meneer Uil riep dat ik moest nadenken over wat het vrouwtje me had verteld over de druppels. Ik kon haast niet meer denken, ik zag de baard alleen maar langer en langer worden. “DENK” riep meneer Uil, en hij schudde mij met zijn vleugels heen en weer. Ineens wist ik het weer, het vrouwtje had verteld dat ik voorzichtig moest zijn met de druppels en dat ik de druppels moest uitwassen vóór zonsopgang. Maar ik lag al een tijdje in de zon wakker te worden. En de zon scheen al die tijd al op mijn baard. Meneer Uil riep dat ik mee moest komen want hij wist een riviertje vlak bij. Maar dat was niet zo makkelijk. Mijn baard zat intussen al vast in de struiken en we moesten allebei hard aan de baard trekken om hem los te krijgen. En het lopen viel ook niet mee. Elke keer struikelde ik over mijn eigen baard. Na een heel gevecht met mijn baard kwamen we bij een riviertje en gooide ik de hele baard er in een keer in. Ik liet mijn baard lekker drijven op het water en af en toe slingerde ik hem heen en weer om deze helemaal schoon te krijgen. Toen ik dat een kwartiertje gedaan had haalde ik mijn baard uit het water en moest ik deze helemaal droog wringen. Intussen deden mijn kin en wangen al behoorlijk zeer van al het getrek aan mijn baard. Toen de baard opgedroogd was zagen we dat deze wel tien meter lang was geworden. Ik kon wel huilen, ik wilde wel een langere baard maar niet zó lang. Meneer Uil en ik besloten om er in ieder geval een stuk vanaf te halen anders zouden we nooit thuis komen. Omdat we geen schaar hadden nam ik maar een scherpe steen en begon daar de baard mee door te snijden. Meneer Uil hielp me met zijn snavel en klauwen. Na een tijdje had de baard zo’n lengte dat we weer verder konden naar huis. Ik maakte me wel een beetje zorgen over hoe de andere kabouters zouden reageren en of mijn baard nu altijd zo hard zou blijven groeien. Voorlopig leek hij niet veel langer te worden.


Thuis aangekomen bedankte ik meneer Uil en wilde ik snel mijn kabouterhuisje binnen gaan. Maar ik was al te laat, de andere kabouters hadden me al gezien. Ze staarden me met open mond aan en waren heel erg benieuwd hoe ik aan die baard kwam. Ik vertelde hun het hele verhaal. Op dat moment kwam een van de kabouters van de kabouterraad ineens naar voren, die ook het hele verhaal had gehoord. Hij zei dat het dan nu ook maar tijd werd om me een nieuwe naam te geven, maar dat hij eerst eens wilde zien hoe de baard zich gedroeg, of deze nu uitgegroeid was, of langzaam verder groeide of misschien wel weer heel snel ging groeien. Hij zou de nieuwe naam over een paar dagen bekend maken. Ook gaf hij me een standje, dat ik dit zomaar gedaan had zonder iets aan iemand te vertellen, en dat ik tegen de raad van het vrouwtje in, alle druppeltjes had gebruikt. Maar hij gaf me ook een schouderklopje omdat ik een kabouter was die wist wat hij wilde en moedig genoeg bleek te zijn om iets te veranderen als dat goed voelde. En hij zei dat hij nog veel van mij verwachtte als ik weer een paar jaar ouder zou zijn. Na een paar dagen werd duidelijk dat mijn baard weer net zo hard groeide als normaal. Alleen als ik lang in de zon was geweest ging de baard weer veel sneller groeien. Dus ik knipte mijn baard met enige regelmaat af op een mooie lengte. En toen kwam de dag dat de kabouterraad alle kabouters van het dorp bijeen riep om mij mijn nieuwe naam te geven. Ze hadden besloten om mij een naam te geven die bij mijn nieuwe baard paste. De allereerste keer dat ze mij zagen zag mijn baard er niet uit. Door al het getrek en gesleep en het afsnijden van de haren, was de baard zwaar gekreukeld. Sommige kabouters, zo vertelde de wijze kabouter, lagen in een kreukel van het lachen toen ze me zagen. En nu nog af en toe, ziet mijn baard er vreselijk gekreukeld uit, zeker in de lente maanden, als ik voor mijn huisje zit en van het lentezonnetje geniet. Dan groeit de baard best veel harder en soms vergeet ik deze dan te kammen en te knippen en dan kom ik in de ochtend mijn bed uit met een vreselijk gekreukelde baard. Dus sinds die tijd heet ik Kreukelbaard. En iedereen is er tevreden mee, ik ook. Toen werd het stil en ik zei tegen Kreukelbaard: ”Maar ik heb nog nooit een kreukelige baard bij je gezien, hoe komt dat dan?” “Oh, dat is omdat ik nu alweer een paar honderd jaar ouder ben en ik intussen weet hoe ik mijn baard moet verzorgen. Nu ik zelf de wijze kabouter ben van het dorp kan ik niet meer met een slordige en kreukelige baard rondlopen. En het groeien is ook wat rustiger geworden. Ik kan nu makkelijk mijn baard net zo lang houden als ik zelf wil.” “Nee hoor niet waar, want soms gaat het wel eens helemaal mis” werd er ineens geroepen uit een klein bosje waar een kleine kabouter uit te voorschijn kwam. “Ssssjt stil”, zei Kreukelbaard, “dat hoeft niemand te weten.” En dát maakte me nou juist weer heel nieuwsgierig, maar Kreukelbaard wilde niets meer zeggen. Misschien voor een andere keer.