donderdag 19 juli 2018

De Kreukelbaardkronieken: hoofdstuk 7

                                    
                                     7. Het mysterie van het belletje

 In het bos heerst al dagen lang opwinding. Wat is het geval. Met enige regelmaat horen de kabouters een soort belletje rinkelen. En als ze dan op zoek gaan dan horen ze het ineens niet meer. Ze horen het zowel in de nacht als overdag. Dat gaat maar door en de meeste kabouters worden er een beetje door geïrriteerd. Al gauw besluiten ze dus om hun krachten te verzamelen en er samen op uit te gaan om te onderzoeken waar dat nu vandaan kwam. Ze hadden wel een idee want tot nu toe kwam het steeds van één kant. Vroeg in de ochtend ging er een groep kabouters op stap. Al gauw hoorden ze het belletje en ze gingen wat harder lopen. Weer hoorden ze het belletje, nu dichterbij. De kaboutergroep sloop langzamer dichter naar het geluid toe. Op het moment dat ze dachten dat ze er waren, hoorden ze niets meer. “Hè jammer“, zei een kabouter. “Sssst”, sisten de anderen in koor.  Maar er gebeurde niets meer. De kabouters liepen door en ineens hoorden ze het belletje weer. Maar nu van een hele andere kant van het bos. Ze draaiden zich om naar elkaar, keken elkaar vragend aan en renden weer in de richting van het geluid. Hoe dichter ze bij het gerinkel kwamen hoe voorzichtiger ze werden. Op het moment dat ze dachten de boosdoener gevonden te hebben, werd het weer stil. En even later hoorden ze het belletje weer een heel stuk verder. En zo ging het maar door. De kabouters renden het hele bos door, over de velden en weer terug naar het bos, maar vinden wie of wat het geluid maakte…ho maar.
De kabouters waren op een gegeven moment zo moe dat ze maar weer naar het kabouterdorp terug gingen en verslag uitbrachten aan de rest van de kabouters. Er werd besloten om meteen een nieuwe groep kabouters verder te laten door zoeken. Als zij moe waren geworden dan zou ook vast degene die dat geluid maakte moe zijn geworden. “Dus als we nu meteen een nieuwe groep laten zoeken hebben we meer kans om hem te pakken” zeiden de kabouters tegen elkaar. Eenmaal onderweg ondervonden de kabouters precies hetzelfde als de vorige groep. Het geluid bleef maar terugkomen en elke keer als ze dicht bij waren, verplaatste het zich naar een ander gedeelte van het bos. De kabouters werden er hopeloos van. Op een van de volgende dagen kwam de kabouterraad bijeen om te overleggen hoe het verder moest. Ze moesten hulp gaan halen want zo kon het niet langer.  Ze besloten het aan de elfjes te gaan vragen.
Die avond nog, kwamen de elfjes en de kabouters bij elkaar. De meest wijze kabouter nam het woord: ”Lieve elfjes, wij willen jullie hulp vragen bij het oplossen van een mysterie.” “Het mysterie van het belletje?” vroeg een prachtig geklede elf. “Ja, hoe weet jij dat?” ”Nou dat is nogal simpel, we zien jullie alle dagen en nachten door het bos en de velden rennen, en horen al die tijd een belletje rinkelen. Eerst dachten we dat jullie een spelletje speelden, maar later zagen we aan jullie dat jullie boos werden op het belletje. En omdat het jullie niet lukte om het gerinkel te vinden hadden we deze vraag al verwacht.” ”Maar willen jullie nou beweren dat jullie ons al die tijd hebben zien zoeken zonder dat jullie ons kwamen helpen?” ”Tja” zei de elf, “dat mogen we niet zomaar hoor, dat moet aan ons gevraagd worden, we mogen niet zomaar ongevraagd gaan helpen, dat is een van onze elvenwetten.” ”Oh juist, ahum”, zei de kabouter, “maar eh, willen jullie ons nou helpen?” “Ja hoor”, zei de elf. “We gaan meteen op zoek.” Maar het lukte ook de elfjes niet om het mysterie van het belletje te ontrafelen. Diezelfde avond zaten de elfjes en de kabouters bij elkaar rond het vuur om een nieuw plan te bedenken. Terwijl ze druk aan het praten waren kwam Kreukelbaard aangelopen die een paar dagen naar een ander bos was geweest. “Zo zo wat is hier aan de hand, ik zie allemaal vermoeide en boze gezichten.” De kabouters en elfjes sprongen op en riepen allemaal door elkaar. “Ho ho ho wacht even, zo versta ik er niets van, en trouwens wat is dat voor gerinkel, laat degene die dat doet eens ophouden.” Iedereen werd stil, maar het gerinkel ging gewoon door.  “En dit is nou precies wat we bedoelen, sinds jij weg bent horen we voortdurend dat gerinkel en niemand kan vinden waar het vandaan komt.” “Aha” zei Kreukelbaard, “en nou willen jullie dat ik met een oplossing kom?” “Natuurlijk, jij hebt altijd de beste oplossingen” zei een elf met mooie groene vleugels. “Nou dan gaan we maar eens aan het werk, en als jij nu eens met me mee gaat?”, en Kreukelbaard wees de oudste elf aan, met wie Kreukelbaard als eens eerder had samengewerkt.
Samen gingen ze op weg het bos in, en in de richting van het geluid. De elf vertelde Kreukelbaard dat elke keer als ze dicht bij het geluid kwamen, het geluid stil werd en weer ergens anders in het bos terugkwam. “Hmmm interessant” zei Kreukelbaard, “misschien moeten we nog maar een beetje meer hulp gaan vragen.” “Oh bij wie dan?” “We gaan meneer Uil vragen of hij ons kan komen helpen, hij heeft hele goede ogen in het donker, en kan met zijn grote vleugels veel sneller vooruitkomen dan wij.” Even later zaten ze bij meneer Uil, die meteen besloot mee te helpen om dit mysterie op te lossen. “Er gebeurt de laatste tijd toch niet veel wat mij bezig houdt, dus ik vind dit wel een leuk verzetje. Ik heb het belletje ook gehoord en ik vind ook dat het wel lang genoeg geduurd heeft.” Ze besloten om alle drie op weg te gaan. Al gauw hoorden ze het gerinkel en ze slopen zachtjes dichterbij. Maar weer verdween het gerinkel op het allerlaatste moment. “Nou zeg” zei meneer Uil, “het ziet er naar uit dat ik drastische maatregelen moet nemen. Elf, jij blijft hier en Kreukelbaard, jij klimt op mijn rug, dan zoeken we het gerinkel weer op en vliegen we er gewoon keihard achteraan. Misschien kunnen we hem zo in de val lokken. Elf, als jij alle andere elfjes en de kabouters van het dorp waarschuwt dat ze zich in een halve cirkel in het bos moeten verstoppen dan kunnen wij misschien zorgen dat we degene die het gerinkel veroorzaakt opjagen in jullie richting.” Het elfje ging op weg en meneer Uil en Kreukelbaard stegen op tot boven de bomen. Al gauw hadden ze het gerinkel al weer in de gaten. Uil en Kreukelbaard cirkelden steeds lager boven het geluid en meneer Uil zei: ”Mmm, ik geloof dat ik hem zie.” Kreukelbaard tuurde en tuurde maar zag nog niets. Meneer Uil zakte nog lager en plots zagen ze vanuit de bomen een schaduw vertrekken. De schaduw rinkelde en rinkelde en verdween razendsnel tussen de bomen. “Jee, wat kan er zo snel wegrennen tussen de bomen?” riep Kreukelbaard in het oor van meneer Uil. “Ik denk dat ik het wel weet” riep meneer Uil, ”hou je vast we gaan er achter aan.” Kreukelbaard wilde nog iets roepen maar hij moest zich goed vasthouden in de wervelwind die ontstond toen meneer Uil zijn vleugels inklapte, en als een steen naar beneden suisde. Eenmaal tussen de bomen deed Kreukelbaard zijn ogen dicht. Met een vliegende vaart vloog meneer Uil rakelings langs de bomen en de takken. Kreukelbaard was doodsbang dat ze iets zouden raken en neer zouden storten. “Oehoe, oehoe oehoe” bleef meneer Uil maar schreeuwen. Links, rechts en weer links, achter de razendsnelle dader aan. Ineens hoorde Kreukelbaard boven het geraas van de wind een hard geluid. Hij merkte dat ze langzamer gingen vliegen en deed zijn ogen open. In de verte zag hij de elfjes en kabouters van het bos allemaal op een rij staan of vliegen. Ze sloegen zo hard mogelijk op potten en pannen om de dader af te schrikken om door te vliegen. Meneer Uil haalde de dader in en ineens was de achtervolging afgelopen. Kreukelbaard voelde een tik, hoorde een gekrijs en toen werd het stil en stonden ze op de grond. Even verderop stond een grote vogel te hijgen. Alle kabouters en elfjes kwamen rond de vogel staan.


“Zo” zei meneer Uil, “kijk eens wie we hier hebben, Glimmie de Ekster. Jij hebt het bos hier aardig bezig gehouden hè? Weet je dat?” De ekster knikte en lachte. “Ja ik was jullie steeds te slim af hè, maar ik wilde dan ook niet dat jullie mijn speeltje zouden afpakken.” “Waar is dat speeltje dan nu?” vroeg meneer Uil. “Oh dat weet ik niet, ik heb het laten vallen toen u achter me aan kwam.” “Wij gaan wel zoeken riepen de elfjes.” Niet lang daarna hoorden de anderen ineens gelach en een druk gebabbel uit het bos komen. De elfjes kwamen weer terug en gingen giechelend in een kring staan. “tinkel, tinkel, tinkel” hoorde ze ineens allemaal. “Nou laat eens zien wat jullie gevonden hebben” zei meneer Uil. “Ehh , mmm tja” zei een elfje, “dat ligt wat moeilijk vrezen we.” “Kom op, voor de draad ermee”, riep Kreukelbaard.  Toen haalde een elfje een mooie rode puntmuts met een gouden belletje voor de dag. Het belletje rinkelde zoals al die dagen en nachten. “Aha” zei meneer Uil, “dat is een bekende muts zou ik zeggen.” En meneer Uil keek naar Kreukelbaard. Kreukelbaard was intussen een beetje apart gaan staan en had een hele rode kleur gekregen op zijn beide wangetjes. “Èeeehhh ja , dat is mijn dansmutsje, die was ik zoek. Vlak voordat ik weg moest naar het bos verderop, was die kwijt maar ik had geen tijd meer om te zoeken en dacht dat het geen kwaad kon om te wachten met zoeken tot ik weer terug was.” “Ja” zei Glimmie de ekster, “en ik zag het gouden belletje in het zonlicht schitteren en dacht dat is een leuk speeltje, dat neem ik mee. En ik heb er lang mee kunnen spelen hoor”. “Jaaaaaa dat hebben we gemerkt”,  riepen de kabouters in koor.  “Nou hier heb je je mutsje terug en berg deze maar goed op” zei meneer Uil. “Nee” zei Kreukelbaard, “ik heb jullie zoveel last bezorgd dat ik morgen een feest geef voor iedereen, en dan zet ik mijn mutsje op en kunnen we allemaal op de muziek van het belletje dansen.” “En ik zorg voor de versiering want ik heb nog genoeg glimmertjes liggen”, riep de ekster. Iedereen moest hard lachen en zo was uiteindelijk het mysterie van het belletje toch opgelost.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten