donderdag 19 juli 2018

De Kreukelbaardkronieken: Hoofdstuk 5


 
                                                        5. Tijd

Al meer dan een week heb ik nu kabouter Kreukelbaard niet meer gezien. Ik heb geen idee waarom. Het enige dat ik weet is dat ik het veel te druk heb om aan hem te denken. Vandaag is het eindelijk weer een beetje rustig en nu ik hier zo lekker zit met een kopje thee en een koekje moet ik ineens weer aan Kreukelbaard denken. En dus ook aan hoelang ik hem al niet gezien of gehoord heb. Ik heb zelfs niet meer aan hem gedacht. Meestal laat Kreukelbaard zelf wel wat van zich horen. Maar nu, niets. Zou er misschien wat aan de hand zijn?
“Nee hoor”, hoor ik plotseling uit het hoge gras achter me. En daar staat kabouter Kreukelbaard. “Nee hoor er is niets met mij aan de hand, maar is er iets met jou aan de hand?” vraagt hij me. “Nee, hoe zo?” vraag ik terug. “Nou, jij vraagt je af of er met mij iets aan de hand is omdat je mij al lang niet gehoord of gezien hebt. Maar ik ben al die tijd echt in de buurt geweest, ik heb jou wél gehoord en gezien. Is het misschien ooit in je opgekomen dat jij het misschien te druk hebt om mij te zien of te horen?” Ineens voel ik dat ik rode wangen krijg. Ja, ik weet dat als je met de natuurwezens contact wil hebben je wel rustig moet zijn, tijd moet nemen voor jezelf en om echt te kijken en te luisteren naar je omgeving. En ik heb me al die tijd zo druk gemaakt dat ik het was die geen contact meer kreeg met de kabouters. Tja, dat was wel een lesje voor me. Af en toe de tijd nemen om te spelen, te dromen of te fantaseren. En was het allemaal nou zo belangrijk wat ik gedaan heb, om geen tijd meer te maken om af en toe even naar mezelf te luisteren of naar de kabouters? Nee dus.
“Ja, sorry Kreukelbaard, je hebt gelijk.” “OK” zei Kreukelbaard, “heb je nog zin om vandaag mee te gaan? We gaan op bezoek bij de kabouters in de Hollenkom.” “De Hollenkom?” vroeg ik, “wat is dat nu weer?” “Nou dat zal je wel zien als we er arriveren.” Dat wilde ik wel eens beleven en dus gingen we op weg. Zoals gewoonlijk wist Kreukelbaard weer precies de weg en na een tijdje arriveerden we aan de rand van het bos waar we doorheen waren gelopen. Ik had geen idee waar we waren want het zag er hier heel anders uit dan ik gewend was. Het bos hield hier wel op maar de bosrand  liep als een halve maan naar links en rechts van mij vandaan. Recht voor mij uit stond een veld met goudgeel koren waartussen ik ook klaprozen zag staan, en zonnebloemen. Ik hoorde bijen zoemen en ik rook zoete geuren die waarschijnlijk van de bloemen afkwamen. Ik heb nooit geweten dat klaprozen zo lekker konden ruiken. Als ik nog verder keek zag ik dat de bosranden weer naar elkaar toekwamen maar helemaal aan de andere kant van het veld een opening lieten waar ik ver doorheen kon kijken en alleen maar lucht zag. Kreukelbaard keek me aan en zei: ”Welkom in Hollenkom.”  “Ja ik zie waarom het hier Hollenkom heet, want dit veld ligt in een soort kom, ingesloten tussen de bomen en je kan het veld van buitenaf alleen maar door die opening zien.” “Ja dat is één manier om het te zien” zei Kreukelbaard “maar wacht nog maar even af.” Meteen ging hij weer verder op pad over een heel klein weggetje door het koren. Zo klein dat ik het niet eens opgemerkt zou hebben en er gewoon langs zou zijn gelopen. Ik liep achter Kreukelbaard aan en langzaamaan hoorde ik steeds meer geluiden. Ik hoorde stemmetjes, ik hoorde gezucht en gesteun, geritsel, van alles.  En toen zag ik het. Ineens kwamen we aan op een heel grote open plek waar allerlei huisjes stonden en waar de geluiden vandaan kwamen. Het waren andere huisjes als ik van kabouters gewend was. Ze waren wat langwerpiger, met meer schoorsteentjes, er stonden overal karretjes, en ik zag heel veel kabouters heen en weer lopen, nou ja lopen, meer dribbelen. Alsof iedereen haast had.  We liepen tussen de huisjes door, de open plek op en ik zei diverse kaboutertjes gedag. Kreukelbaard niet. Het viel me ook op dat geen van de kabouters ons kwam begroeten. We liepen door en kwamen bij een  huisje aan welke groter was als de rest. Hier gingen we naar binnen. Daar was het een drukte van belang. Overal renden kabouters heen en weer, liepen te jouwen met zakken, kratjes, of liepen met gereedschap . Ik zag kabouters met houten balkjes slepen, en kabouters met verfpotjes sjouwen. “Wat is hier aan de hand?” vroeg ik Kreukelbaard. Kreukelbaard zei: ”Dit is het kaboutercentrum voor de seizoenen.  Hier worden alle voorbereidingen getroffen om de natuur voor te bereiden op de vier seizoenen. Je ziet kabouters met kruiwagens en gereedschap om de blaadjes van de bomen roodbruin te kleuren, of ze ervan af te halen voor de herfst. Of je ziet kabouters rond lopen met zaadjes om te zaaien in de zomer. Of om eikeltjes en beukennootjes in de winter uit te delen die ze eerst in de herfst hebben verzameld. De bossen en de dieren moeten elk jaargetijde verzorgd worden. Veel doen de bomen, planten en dieren zelf, maar we moeten zo nu en dan best wel een handje helpen. En dat gebeurt hier vanuit dit seizoenen centrum.” Ik keek nog eens rond en zag inderdaad  de kabouters heel druk en driftig rond dribbelen met hun spulletjes. Er kwam een kabouter op ons af die een grote bos takken droeg. Ik zei hem gedag, maar hij zei niets terug. Hij keek niet eens op. Net zoals ik de andere kabouters ook al eerder had zien doen. Ik vroeg ernaar bij Kreukelbaard. “Waarom zeggen ze niets terug?” “Wat denk je?” zei Kreukelbaard. “Laat het eens goed op je inwerken wat hier plaatsvindt. Je moet hier vast wel wat van herkennen.” Kreukelbaard had een geheimzinnig lachje op zijn gezicht. Ik keek hem niet begrijpend aan en hij zei: ”Denk eens aan afgelopen twee weken.” “Wat?”, zei ik, “je wilt toch niet zeggen dat zij, die kabouters daar, nu net zo druk zijn als ik gedaan heb?” “Ja zeker wel. Ook kabouters hebben hier last van en speciaal deze kabouters die alleen voor de seizoenen werken. De seizoenen zijn soms heel onvoorspelbaar, soms moeten ze ineens heel hard werken om alles voor elkaar te krijgen. En kabouters zijn harde werkers. Alleen, deze kabouters zien altijd zoveel werk wat ze kunnen doen dat ze altijd maar doorgaan en doorgaan, en dat is niet goed voor ze. Kabouters horen ook veel feest te vieren, dat heb je al een keer gezien hè? Dus daarom zijn we vandaag hier. Om de tijd te resetten, stop te zetten en opnieuw te starten. Daarom heet het hier ook Hollenkom. Het heette hier vroeger eigenlijk Hol en Kom. Dat is de eigenschap van deze kabouters, hollen en weer terug komen omdat er nog meer werk is. Dat is later voor het gemak Hollenkom geworden. Maar nu moeten wij aan het werk.” “Wat gaan we dan doen?” vroeg ik. “Nou vorige keer toen we bij kabouter Eikenhart waren heeft hij me ook verteld dat de natuur deze weken even rustig aan doet. Er zullen even geen stormen, of hevige regens zijn, ook geen grote droogte en alles komt even tot rust. Dat is dus ook het moment dat de kabouters hier tot rust mogen komen maar dat moeten we ze wel even laten weten, deze harde werkers, en dat gaan we dus nu doen. Kom mee dan laat ik je zien hoe.”



We liepen door het kabouterstadje naar een wat hogere boom. Aan die boom hing een klok waarvan de wijzers almaar aan het ronddraaien waren, alsof die dolgedraaid waren. Er zat ook een vogel bij die steeds maar weer “koek koek, koek koek” riep. Kreukelbaard liep naar de boom, opende een deurtje en haalde de koekoek naar binnen. De wijzers gingen langzamer lopen en stonden toen ineens stil. “Zo dat is dat, die is voorlopig weer even stil.” Op het zelfde moment dat de klok stil bleef staan viel er over het dorp een kalme rust. Ik keek achterom en zag dat de kabouters hun spulletjes aan het opruimen waren en dat ze allemaal verdwenen in hun huisjes. Het werd stil, heel stil. “Zo en nu gaan we wachten” zei Kreukelbaard. “Waar wachten we dan op?” vroeg ik. “Totdat de kabouters van Hollenkom weer wakker worden, zichzelf worden en weer tevoorschijn komen. Intussen gaan wij lekkere brandnetelthee drinken met een korenkoekje erbij.” Toen we zo een uurtje in de schaduw van een mooie boom zaten te genieten van onze thee, zagen we langzaam een paar deurtjes open gaan . Een voor een kwamen de kabouters weer naar buiten, ze gingen allemaal bij elkaar staan in een grote groep en toen alle kabouters er weer waren steeg er een heel hard gejuich op en vlogen alle puntmutsjes de lucht in. De kabouters vielen elkaar in de armen, knuffelden elkaar en begonnen feest te vieren. Een kabouter kwam naar ons toe en bedankte Kreukelbaard dat hij weer langs was gekomen. “Ja het is weer tijd voor een feestje hè?” zei Kreukelbaard. We werden allebei uitgenodigd om mee te doen met het feest, dat de verdere dag en een groot deel van de nacht duurde. Het was wel duidelijk dat de kabouters het weer heerlijk vonden om elkaar zo te zien, in alle rust en plezier. En dat deed me herinneren dat ik dat ook maar moest gaan doen, af en toe even goed voor mezelf zorgen, even goed uitrusten om met de mensen waar ik van houd plezier te maken. Het is wel duidelijk dat dit ook heel belangrijk is. Ik keek naar Kreukelbaard en hij lachte breed. “Je hebt je les geleerd zie ik”, zei hij. Ik knikte. “Goed zo, dan is het nu weer tijd om naar huis te gaan. Tot de volgende keer”. “Dank je wel Kreukelbaard, en ik zal beloven om goed te blijven luisteren en te kijken naar alles en iedereen waar ik wat van kan leren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten