5. Tijd
Al meer dan
een week heb ik nu kabouter Kreukelbaard niet meer gezien. Ik heb geen idee
waarom. Het enige dat ik weet is dat ik het veel te druk heb om aan hem te
denken. Vandaag is het eindelijk weer een beetje rustig en nu ik hier zo lekker
zit met een kopje thee en een koekje moet ik ineens weer aan Kreukelbaard
denken. En dus ook aan hoelang ik hem al niet gezien of gehoord heb. Ik heb
zelfs niet meer aan hem gedacht. Meestal laat Kreukelbaard zelf wel wat van
zich horen. Maar nu, niets. Zou er misschien wat aan de hand zijn?
“Nee hoor”,
hoor ik plotseling uit het hoge gras achter me. En daar staat kabouter Kreukelbaard.
“Nee hoor er is niets met mij aan de hand, maar is er iets met jou aan de
hand?” vraagt hij me. “Nee, hoe zo?” vraag ik terug. “Nou, jij vraagt je af of
er met mij iets aan de hand is omdat je mij al lang niet gehoord of gezien
hebt. Maar ik ben al die tijd echt in de buurt geweest, ik heb jou wél gehoord
en gezien. Is het misschien ooit in je opgekomen dat jij het misschien te druk
hebt om mij te zien of te horen?” Ineens voel ik dat ik rode wangen krijg. Ja,
ik weet dat als je met de natuurwezens contact wil hebben je wel rustig moet
zijn, tijd moet nemen voor jezelf en om echt te kijken en te luisteren naar je
omgeving. En ik heb me al die tijd zo druk gemaakt dat ik het was die geen
contact meer kreeg met de kabouters. Tja, dat was wel een lesje voor me. Af en
toe de tijd nemen om te spelen, te dromen of te fantaseren. En was het allemaal
nou zo belangrijk wat ik gedaan heb, om geen tijd meer te maken om af en toe
even naar mezelf te luisteren of naar de kabouters? Nee dus.
“Ja, sorry Kreukelbaard, je hebt gelijk.” “OK” zei Kreukelbaard, “heb je nog zin
om vandaag mee te gaan? We gaan op bezoek bij de kabouters in de Hollenkom.” “De
Hollenkom?” vroeg ik, “wat is dat nu weer?” “Nou dat zal je wel zien als we er
arriveren.” Dat wilde ik wel eens beleven en dus gingen we op weg. Zoals
gewoonlijk wist Kreukelbaard weer precies de weg en na een tijdje arriveerden
we aan de rand van het bos waar we doorheen waren gelopen. Ik had geen idee
waar we waren want het zag er hier heel anders uit dan ik gewend was. Het bos
hield hier wel op maar de bosrand liep
als een halve maan naar links en rechts van mij vandaan. Recht voor mij uit
stond een veld met goudgeel koren waartussen ik ook klaprozen zag staan, en
zonnebloemen. Ik hoorde bijen zoemen en ik rook zoete geuren die waarschijnlijk
van de bloemen afkwamen. Ik heb nooit geweten dat klaprozen zo lekker konden
ruiken. Als ik nog verder keek zag ik dat de bosranden weer naar elkaar
toekwamen maar helemaal aan de andere kant van het veld een opening lieten waar
ik ver doorheen kon kijken en alleen maar lucht zag. Kreukelbaard keek me aan
en zei: ”Welkom in Hollenkom.” “Ja ik
zie waarom het hier Hollenkom heet, want dit veld ligt in een soort kom,
ingesloten tussen de bomen en je kan het veld van buitenaf alleen maar door die
opening zien.” “Ja dat is één manier om het te zien” zei Kreukelbaard “maar
wacht nog maar even af.” Meteen ging hij weer verder op pad over een heel klein
weggetje door het koren. Zo klein dat ik het niet eens opgemerkt zou hebben en
er gewoon langs zou zijn gelopen. Ik liep achter Kreukelbaard aan en
langzaamaan hoorde ik steeds meer geluiden. Ik hoorde stemmetjes, ik hoorde
gezucht en gesteun, geritsel, van alles.
En toen zag ik het. Ineens kwamen we aan op een heel grote open plek
waar allerlei huisjes stonden en waar de geluiden vandaan kwamen. Het waren
andere huisjes als ik van kabouters gewend was. Ze waren wat langwerpiger, met
meer schoorsteentjes, er stonden overal karretjes, en ik zag heel veel kabouters
heen en weer lopen, nou ja lopen, meer dribbelen. Alsof iedereen haast had. We liepen tussen de huisjes door, de open
plek op en ik zei diverse kaboutertjes gedag. Kreukelbaard niet. Het viel me
ook op dat geen van de kabouters ons kwam begroeten. We liepen door en kwamen
bij een huisje aan welke groter was als
de rest. Hier gingen we naar binnen. Daar was het een drukte van belang. Overal
renden kabouters heen en weer, liepen te jouwen met zakken, kratjes, of liepen
met gereedschap . Ik zag kabouters met houten balkjes slepen, en kabouters met
verfpotjes sjouwen. “Wat is hier aan de hand?” vroeg ik Kreukelbaard.
Kreukelbaard zei: ”Dit is het kaboutercentrum voor de seizoenen. Hier worden alle voorbereidingen getroffen om
de natuur voor te bereiden op de vier seizoenen. Je ziet kabouters met
kruiwagens en gereedschap om de blaadjes van de bomen roodbruin te kleuren, of ze
ervan af te halen voor de herfst. Of je ziet kabouters rond lopen met zaadjes
om te zaaien in de zomer. Of om eikeltjes en beukennootjes in de winter uit te
delen die ze eerst in de herfst hebben verzameld. De bossen en de dieren moeten
elk jaargetijde verzorgd worden. Veel doen de bomen, planten en dieren zelf,
maar we moeten zo nu en dan best wel een handje helpen. En dat gebeurt hier
vanuit dit seizoenen centrum.” Ik keek nog eens rond en zag inderdaad de kabouters heel druk en driftig rond dribbelen
met hun spulletjes. Er kwam een kabouter op ons af die een grote bos takken
droeg. Ik zei hem gedag, maar hij zei niets terug. Hij keek niet eens op. Net
zoals ik de andere kabouters ook al eerder had zien doen. Ik vroeg ernaar bij Kreukelbaard.
“Waarom zeggen ze niets terug?” “Wat denk je?” zei Kreukelbaard. “Laat het eens
goed op je inwerken wat hier plaatsvindt. Je moet hier vast wel wat van
herkennen.” Kreukelbaard had een geheimzinnig lachje op zijn gezicht. Ik keek
hem niet begrijpend aan en hij zei: ”Denk eens aan afgelopen twee weken.” “Wat?”,
zei ik, “je wilt toch niet zeggen dat zij, die kabouters daar, nu net zo druk
zijn als ik gedaan heb?” “Ja zeker wel. Ook kabouters hebben hier last van en
speciaal deze kabouters die alleen voor de seizoenen werken. De seizoenen zijn
soms heel onvoorspelbaar, soms moeten ze ineens heel hard werken om alles voor
elkaar te krijgen. En kabouters zijn harde werkers. Alleen, deze kabouters zien
altijd zoveel werk wat ze kunnen doen dat ze altijd maar doorgaan en doorgaan,
en dat is niet goed voor ze. Kabouters horen ook veel feest te vieren, dat heb
je al een keer gezien hè? Dus daarom zijn we vandaag hier. Om de tijd te
resetten, stop te zetten en opnieuw te starten. Daarom heet het hier ook
Hollenkom. Het heette hier vroeger eigenlijk Hol en Kom. Dat is de eigenschap
van deze kabouters, hollen en weer terug komen omdat er nog meer werk is. Dat is later voor het gemak Hollenkom
geworden. Maar nu moeten wij aan het werk.” “Wat gaan we dan doen?” vroeg ik. “Nou
vorige keer toen we bij kabouter Eikenhart waren heeft hij me ook verteld dat
de natuur deze weken even rustig aan doet. Er zullen even geen stormen, of
hevige regens zijn, ook geen grote droogte en alles komt even tot rust. Dat is
dus ook het moment dat de kabouters hier tot rust mogen komen maar dat moeten
we ze wel even laten weten, deze harde werkers, en dat gaan we dus nu doen. Kom
mee dan laat ik je zien hoe.”
We liepen
door het kabouterstadje naar een wat hogere boom. Aan die boom hing een klok
waarvan de wijzers almaar aan het ronddraaien waren, alsof die dolgedraaid
waren. Er zat ook een vogel bij die steeds maar weer “koek koek, koek koek”
riep. Kreukelbaard liep naar de boom, opende een deurtje en haalde de koekoek
naar binnen. De wijzers gingen langzamer lopen en stonden toen ineens stil. “Zo
dat is dat, die is voorlopig weer even stil.” Op het zelfde moment dat de klok
stil bleef staan viel er over het dorp een kalme rust. Ik keek achterom en zag
dat de kabouters hun spulletjes aan het opruimen waren en dat ze allemaal
verdwenen in hun huisjes. Het werd stil, heel stil. “Zo en nu gaan we wachten”
zei Kreukelbaard. “Waar wachten we dan op?” vroeg ik. “Totdat de kabouters van
Hollenkom weer wakker worden, zichzelf worden en weer tevoorschijn komen.
Intussen gaan wij lekkere brandnetelthee drinken met een korenkoekje erbij.”
Toen we zo een uurtje in de schaduw van een mooie boom zaten te genieten van
onze thee, zagen we langzaam een paar deurtjes open gaan . Een voor een kwamen
de kabouters weer naar buiten, ze gingen allemaal bij elkaar staan in een grote
groep en toen alle kabouters er weer waren steeg er een heel hard gejuich op en
vlogen alle puntmutsjes de lucht in. De kabouters vielen elkaar in de armen,
knuffelden elkaar en begonnen feest te vieren. Een kabouter kwam naar ons toe
en bedankte Kreukelbaard dat hij weer langs was gekomen. “Ja het is weer tijd
voor een feestje hè?” zei Kreukelbaard. We werden allebei uitgenodigd om mee te
doen met het feest, dat de verdere dag en een groot deel van de nacht duurde.
Het was wel duidelijk dat de kabouters het weer heerlijk vonden om elkaar zo te
zien, in alle rust en plezier. En dat deed me herinneren dat ik dat ook maar
moest gaan doen, af en toe even goed voor mezelf zorgen, even goed uitrusten om
met de mensen waar ik van houd plezier te maken. Het is wel duidelijk dat dit ook
heel belangrijk is. Ik keek naar Kreukelbaard en hij lachte breed. “Je hebt je
les geleerd zie ik”, zei hij. Ik knikte. “Goed zo, dan is het nu weer tijd om
naar huis te gaan. Tot de volgende keer”. “Dank je wel Kreukelbaard, en ik zal
beloven om goed te blijven luisteren en te kijken naar alles en iedereen waar
ik wat van kan leren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten