donderdag 19 juli 2018

De Kreukelbaardkronieken: hoofdstuk 6



                                           6. Het verdrietige elfje

Toen ik na het bezoek aan Hollenkom samen met kabouter Kreukelbaard naar huis liep, riep Kreukelbaard me ineens terug.  Ik was al bijna het bos uit en Kreukelbaard stond nog op de plek waar we afscheid hadden genomen. Weer vond ik het bijzonder dat ik zijn stem kon horen terwijl hij toch zo ver weg was. Het lijkt wel of hij met mij kan praten zonder zijn stem te gebruiken en alsof ik hem gewoon in mijn hoofd hoor. Ik liep dus maar terug naar Kreukelbaard en vroeg hem wat er aan de hand was. “We moeten nog even op bezoek bij een elfje”, zei hij. “Oh, hoezo?” “Nou ik hoorde net dat we even met haar moeten gaan praten.” “Gehoord? Van wie dan? Er is hier niemand, en ik heb nog geen enkele kabouter gezien met een telefoon.” “Juist beste jongen, wij praten ook op die andere manier weet je nog, gewoon door de lucht vanuit ons hoofd, net zoals ik ook net met jou heb gedaan.” “Oh ja, maar waarom gaan we nou naar haar toe en waarom vraag je mij mee?” “Omdat het belangrijk is dat we het elfje zien en spreken en omdat het goed is voor jou om dit mee te maken en verder te vertellen.” Zonder iets verder te zeggen gingen we op stap naar een heel donkere plek in het bos. Kreukelbaard wist precies waar hij moest zijn en liep regelrecht op een heel grote en oude boom af. Kreukelbaard zei tegen de boom: ”Bedankt lieve beuk, dat je me geroepen hebt. Waar zit ze verscholen?” Ik snapte er niets van, waarom zou een elfje zich verschuilen? De boom ritselde wat met zijn bladeren en Kreukelbaard keek naar boven. Ik deed het zelfde en zag hoe de boom een beukennootje liet vallen, nou ja vallen, het werd meer weggeslingerd door een zwiep van een van de takken. Het beukennootje beschreef een weide boog en viel vele meters verder op de grond, achter een heuveltje. “Dank je wel”, riep Kreukelbaard en hij liep naar die plek toe. Hij keek achterom en wenkte me dat ik mee moest komen. Net over de heuvel heen geklommen zagen we een verdrietig elfje zitten. Het was een prachtig elfje, eentje die je eigenlijk nooit ziet, zo uitzonderlijk mooi was ze. Ze had hele fijne doorschijnende witte vleugeltjes. Ze had een heel mooi jurkje aan van een kleur paars die zo prachtig was dat ik er stil van werd. Het haar van het elfje hing in goudblonde krullen langs haar hoofd op haar schouders. Ze zat op de grond op het mos met haar beentjes onder zich opgetrokken en haar kinnetje op haar knieën. Kreukelbaard liep naar haar toe en ging naast haar zitten en vroeg wat er aan de hand was. Het elfje snikte even en zei dat ze zich zo anders voelde dan de andere elfjes. Terwijl de andere elfjes allemaal werkjes deden en hun taak uitvoerden, zat zij hier maar te wachten tot ook zij iets kon gaan doen. Maar er was voor haar niets te doen, of misschien kreeg ze wel geen werkje om te doen omdat ze het niet kon. En niemand van de andere elfjes zei iets tegen haar. Ze keken wel maar kwamen nooit een praatje met haar maken. Vast en zeker omdat ze zo dom en anders was. “Maar lief elfje”, zei Kreukelbaard, “kijk nou eens naar jezelf. Je bent oh zo mooi. Je bent denk ik wel de mooiste elf die hier rond vliegt. Met je mooie ragfijne vleugeltjes die zo perfect parelwit zijn dat ze zelfs de kleur van je jurk terugkaatsen. En dan je jurk, zo mooi paars, ik denk de mooiste kleur paars van het bos. Het lijkt wel betoverend. En samen met jouw gouden haren en je groene ogen maakt het dat je inderdaad een bijzonder elfje bent, niet anders maar bijzonder. Want weet je, je bent zo mooi dat de andere elfjes denken dat jij een soort elvenkoningin bent, en dat het heel gewoon is dat jij geen werkjes doet.” “Echt?” zei het elfje, “meen je dat echt?” En ze keek naar mij. Ik zei op mijn manier dat ik nog nooit in mijn leven zo’n mooi elfje had gezien, wat heel erg waar was, want ik had zelfs in het echt nog nooit een elfje gezien. “Maar waarom praten ze dan niet met me, denken ze dan dat ik iets bijzonders ben waar je niet mee kunt praten of zo”, vroeg het elfje. “Nee joh dat doen ze uit eerbied, ze weten niet eens of ze wel met jou mogen praten, omdat je eruit ziet als een elvenkoningin.” “Oh!” zuchtte het elfje. Ze ging rechtop zitten en keek voor het eerst tijdens het gesprek rond. Heel veel andere elfjes waren om haar heen gaan zitten en keken haar aan.


 Toen zei Kreukelbaard tegen het elfje: “Ik denk dat er wel een heel goed werkje voor jou ligt te wachten, maar dat is een heel lastig karweitje hoor.” Het elfje keek nieuwsgierig op naar Kreukelbaard. “Hier verderop is een veld en ik denk dat jij daar heel goed werk kan verrichten. Dat veld heeft weinig kleur en jij met je mooie jurkje straalt zoveel mooi paars licht uit dat je het vast wel leuk vind om daar iets mee te doen voor dit veld.” Het elfje werd helemaal blij en begon nog meer te stralen als ze al deed. De andere elfjes begonnen te klappen en te juichen, want dit was het moment waarop ze hadden gewacht. Kabouter Kreukelbaard nam het elfje mee naar het veld waar hij haar wees waar ze moest gaan zitten. Op het moment dat ze op een bruine struik ging zitten werd haar jurk diep paars en begon te stralen, zo mooi dat iedereen er stil van werd. “Ik denk”, zei Kreukelbaard, “dat jij het eerste elfje wordt dat deze struiken voortaan kleur kan geven. Een heel belangrijke taak, alleen geschikt voor een elfje met de mooiste stralende jurk en vleugels.” Intussen was het elfje op een ander takje gaan zitten, en het takje waar ze vandaan kwam was prachtig paars gekleurd, met hele kleine bloemetjes. Ach wat was het elfje blij. En een voor een kwamen de andere elfjes haar feliciteren en vroegen ze of ze haar mochten helpen met het inkleuren van dit veld. “Ho ho wacht even”, zei Kreukelbaard, “ik vind dat dit een goed moment is om het elfje eerst een mooie naam mee te geven. Ik vind dat ze vanaf vandaag Erica mag heten.” “HOERAAAA” riepen alle elven in koor, en Erica was hartstikke blij en trots. En voortaan komt Erica altijd halverwege de zomer de bloemetjes van deze velden paars kleuren. Ga zelf maar eens kijken hoe mooi paars deze velden kunnen worden. En Erica? Nou die werd heel gelukkig.

Toen ik door Kreukelbaard weer naar huis gebracht werd zei hij: ”Zo zie je maar weer, denk nooit dat je anders bent en daarom niet mee doet, of iets verkeerd doet. Het is zo makkelijk om dat te denken. Maar eigenlijk is het zo dat elk wezen dat leeft iets moois in zich heeft. Of het nou een elfje is, een kabouter, een boom, een plant of een dier. En dat geldt natuurlijk ook voor de mensen. Het is alleen de kunst om iets te vinden waar jij heel goed in bent en wat je heel erg leuk vind om te doen. En als je dat gaat doen ga je net zo stralen als Erica en zal je iedereen blij kunnen maken en verrassen met jou speciale werkjes. Dus nooit aan jezelf twijfelen, en als je ooit iemand als Erica ontmoet, help die dan net zoals ik gedaan heb. Wil jij dit doen in jou mensenwereld en dit verder vertellen, want het is belangrijk dat we elkaar allemaal helpen.” Ik beloofde het Kreukelbaard plechtig en toen ik weer thuis was ben ik dit meteen gaan opschrijven. Voor jou, omdat je geweldig bent en ik nu al weet dat jij heel veel mensen blij kunt maken met waar jij goed in bent en plezier in hebt, al kun je dat nu misschien nog niet zo gauw zien. Maar geloof erin, vraag de elfjes of kabouters om je te helpen en ze zullen er zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten