15. De grote picknick
Vandaag is
het jaarlijkse feest van de grote picknick in het kabouterbos. Elk jaar op de
eerste dag van de zomer gaan alle kabouters van de omgeving altijd samen
picknicken op een mooie plek aan de rivier, die langs het bos stroomt. Het is
een mooie plek die niet zo erg toegankelijk is, maar de kabouters weten precies
hoe zij er moeten komen. Op die plek wordt er dan gefeest, gezongen, gedanst,
of in het water gespeeld. De voorbereidingen voor het feest van dit jaar waren
al een paar dagen eerder gestart en iedereen had een taak. In een grote kring, waar
de kabouters met hun ideetjes kwamen om iets lekkers klaar te maken, of een
leuk spel te verzinnen, of een groot vat met limonade en kabouterbier mee te
nemen was dit al besloten. Zo had iedereen wel wat te organiseren. Dus de
bedrijvigheid was groot in het bos. Kreukelbaard liep tevreden rond en gaf hier
en daar wat aanwijzingen of tips. Bijvoorbeeld, om de ton voor de limonade
eerst op een kar te zetten vóórdat ze de ton gingen vullen. De
dieren van het bos keken nieuwsgierig toe en soms hielp er wel eens een met de
voorbereidingen. Vanmorgen was iedereen bij het krieken van de dag al
opgestaan, de lucht was blauw, de zon begon langzaam op te komen en de vogels
floten hun beste lied. Het zou een prachtige dag worden. Maar wat de kabouters
nog niet wisten is dat het nog een heel avontuur zou worden!
Nog voor de
zon op de boomtoppen scheen, gingen de kabouters al op weg. Het was een bonte
stoet van kaboutertjes, karren vol met lekkernijen, wagens met drank, kleden,
stoeltjes en parasolletjes die gemaakt waren van boombladeren. Na een tijdje
kwamen ze aan op de plek waar de picknick gehouden zou worden. Het was een
mooie grote open plek met schaduwplekken. De plek lag heerlijk beschut, met aan
de ene kant de rivier en aan de andere kant het bos waar ze vandaan kwamen. Aan
de overkant van de rivier lagen mooie groene heuvels begroeid met wilde
bloemen. Wat dit jaar meteen al opviel, is dat de rivier veel breder was als
andere jaren, en ook veel wilder. Dat had te maken met de vele regen, die aan
het einde van de winter was gevallen en de sneeuw op de bergtoppen, die nu aan
het smelten was. Er was deze winter erg veel sneeuw gevallen. En dat samen
maakte dat de rivier behoorlijk wild was. Je kon zelfs de waterval een heel
stuk verderop horen bulderen! Dat was nog nooit gebeurd. Al gauw begonnen de
kabouters de plek feestelijk in te richten. Er werd ruimte gemaakt waar je
allerlei lekkers kon eten of drinken, en er was een mooi stuk gereserveerd voor
spelletjes. Op een lang stuk veld vonden wedstrijdjes plaats, en er was een aangename
hoek waar je gewoon kon zitten en waar je met anderen kon praten. Dat was
meestal de plaats waar de oudste kabouters bij elkaar kwamen. Terwijl de plek
werd ingericht kwamen uit verschillende plaatsen uit het bos kleine groepjes
kabouters die elders in het bos woonden, maar die altijd welkom waren op het
feest. Kreukelbaard zei altijd, dat het een mooie gelegenheid was om elkaar
weer beter te leren kennen, plezier met elkaar te maken en om met de oudste
kabouters afspraken te maken over welke werkzaamheden er in het bos gedaan zouden
moeten worden en door wie.
Intussen
stond de zon al op het hoogste punt en kon het feest beginnen. Kreukelbaard
klom daarvoor op een boomstronk en klapte in zijn handen. Hij heette iedereen
welkom en hoopte dat dit feest weer een moment zou zijn, waar iedereen weer
lange tijd op terug kon zien. Ook bedankte hij de kabouters voor het vele goede
werk, wat ze het afgelopen jaar weer hadden verricht. Terwijl Kreukelbaard aan
het spreken was verschenen aan de rand van het bos allerlei dieren. Ook in de
bomen verzamelden zich verschillende vogels. En ook zij waren allemaal welkom
op het feest. “Laat het feest beginnen” riep Kreukelbaard, en een hard gejuich
steeg op van het veldje. Al gauw was het een waar feest van dollende, dansende,
zingende en etende kabouters. Overal zag je ze, op het veld, in het bos, aan
het water of zelfs in de rivier. Ook diverse dieren deden mee. Een paar hertjes
hadden wat brood gekregen en stonden dat nu lekker op te peuzelen, eekhoorntjes
waren in de bomen tikkertje aan het spelen en schoten af en toe onder de tafels
door. Hun staarten zwiepten daarbij langs de beentjes van de kabouters, waardoor
er af en toe een kabouter zich van schrik verslikte in de limonade of de wijn.
De vogels zaten lekker mee te pikken van de kruimels, die overal lagen. Zelfs
meneer Uil was aanwezig en deed zich tegoed aan….jawel, een flinke kom
kabouterbier. Hoe langer je keek hoe meer dieren je zag. Het leek wel of het
feest speciaal voor de dieren gehouden werd.
Opeens was
er een rumoer, dat uit de richting van het water kwam. Er werd geschreeuwd en
gegild en het duurde niet lang of de feestende kabouters hoorden het ook. Een
aantal van hen liepen op het rumoer af en bij de rivier aangekomen, schrokken
ze van wat ze zagen. Op de rivier, een paar meter uit de kant, dreven een paar
kabouters in een zelf gemaakt bootje van takken en bladeren. De twee kabouters
waren hard aan het peddelen, maar het leek niet veel uit te halen. De stroming
van de rivier was te hard. Al gauw stonden er vele kabouters bij de kant, die
op allerlei manieren probeerden om het bootje met de twee jonge kabouters te
helpen. Maar de rivier was te sterk voor ze. En het bootje dreef steeds verder
af naar het midden van de kolkende en schuimende rivier. Iedereen raakte een
beetje in paniek. Ze wisten niet hoe ze het bootje naar de kant moesten krijgen.
En de twee kabouters op het water, hadden duidelijk problemen om de boot
overeind te houden in de golven. Ineens riep kabouter Wijsneus dat meneer Uil
wel raad wist. En hij rende weg om meneer Uil te zoeken. Nou die lag dus te
snurken naast zijn kom kabouterbier, waar de helft al van op was. “Meneer Uil,
meneer Uil, wakker worden”, riep Wijsneus, maar meneer Uil sliep door. Wijsneus
liep heel dicht naar meneer Uil toe, wat hij best eng vond, en bukte zich naar
het oor van de uil. Wijsneus deed zijn handen voor zijn mond als een soort
toeter en riep zo hard hij kon: ”HELP”. Meneer Uil vloog overeind van schrik en
een aantal veren vlogen in het rond. “Ben jij gek geworden of zo?”riep meneer
Uil boos. Gauw vertelde Wijsneus wat er aan de hand was en nog een beetje
waggelend van de slaap, of het bier, liep meneer Uil gauw naar de rivier. Hij
overzag de situatie, vroeg om stilte en begon na te denken. Intussen dreven de
twee kabouters steeds meer naar het midden van de rivier.
Als ze daar aan
zouden komen dan werd het echt heel gevaarlijk. Daar zouden ze door de woeste
golven meegevoerd worden naar de waterval, en dan…….”Meneer Uil, schiet op
verzin wat, u bent toch altijd de wijste, kom op en schudt dat bier uit uw kop”
riep Wijsneus. Geschrokken keek iedereen naar Wijsneus, hoe durfde hij zoiets
tegen meneer Uil te zeggen? Wijsneus was zelf ook geschrokken en durfde niet
meer op te kijken. Meneer Uil richtte zich op, ging kaarsrecht staan, keek
Wijsneus doordringend aan en zei: ”Goed gesproken jongeman. ”Meneer Uil strekte
zijn vleugels en steeg klapwiekend op in de lucht. Al gauw vloog hij boven het
bootje dat al meegenomen werd door de kolkende waterstroom. Meneer Uil kon in
de verte de waterval al zien. Hij cirkelde een paar maal boven het bootje en
daalde toen ineens af met zijn klauwen naar voren gestoken. Vlak voor hij het
bootje zou raken remde hij krachtig af met zijn grote vleugels, pakte een
kabouter met zijn klauwen bij de kraag en vloog terug naar het veld. Daar werd
de kabouter veilig aan de grond gezet en de uil keerde meteen weer terug voor
de tweede kabouter. Hij zag dat hij deze keer veel voorzichtiger moest zijn,
want het bootje was nu veel lichter en zou door zijn vleugels makkelijk geraakt
en omgegooid kunnen worden. Het kostte de uil erg veel moeite om de kabouter te
grijpen, omdat het bootje wild op en neer danste op de golven. En de waterval
kwam steeds dichterbij! De kabouter in het bootje schreeuwde en huilde tegelijkertijd.
Hij was zo bang! De uil probeerde het keer op keer maar het lukte niet. Elke
keer miste zijn klauwen op een haar na de kraag van het kabouterjasje. Meneer
Uil was ten einde raad, want het bootje was nog maar een paar meter verwijderd
van de waterval. Het gedonder en geruis was oorverdovend, de rondspattende waterdruppeltjes
maakten meneer Uil en de kabouter al nat. Nog één keer kon hij het proberen
voordat het te laat was. Met zijn laatste krachten liet meneer Uil zich door de
lucht naar beneden vallen, harder en harder. Met zijn ogen wijd opengesperd en
zijn klauwen vooruit, dook hij in een duizelingwekkende vaart op de kabouter
af. Het bootje kantelde al op de rand van de waterval. Iedere kabouter op de
kant hield zijn adem in. Het bootje en de kabouter verdwenen al in het schuim.
Meneer Uil hield zijn adem in, dook in het schuim in een allerlaatste poging om
de kabouter te redden. Hij zag niets meer door al het spattende water. Ineens
voelde hij iets zachts aan zijn klauwen. In een impuls sloot hij zijn klauwen,
wetende dat dit het enige was wat hij nog kon doen. Hij sleurde het zachte
voorwerp mee in zijn klauwen, en probeerde weer op te stijgen om uit de
schuimende massa te komen. Het lukte niet! Wat hij ook probeerde, het water
leek hem mee te sleuren. Op het moment dat de uil het wilde opgeven was het
ineens voorbij. Meneer Uil tolde in het rond, en viel op een platte rots.
Verdwaasd schudde hij zijn kop en veren om het water eruit te schudden en keek
in het rond om te zien waar hij was en of hij nog wel leefde. Hij zat in een
grot achter de waterval! Hij was de waterval ingedoken, had de kabouter
proberen te grijpen en had geworsteld om weer boven water te komen. De waterval
had hem meegesleurd maar door de kracht van zijn vleugels kwam hij pardoes achter
de waterval terecht. Ineens hoorde meneer Uil een geproest en gehoest. Hij keek
om en zag daar de kabouter uit het bootje zitten. Dat zachte, dat hij aan zijn
klauwen voelde, was dus tóch de kabouter geweest. Het was hem
toch gelukt! Hij had de kabouter gered! En ze hadden het er levend afgebracht!
Nadat de kabouter en de Uil weer een beetje tot rust waren gekomen bekeken ze
eens goed waar ze terecht waren gekomen. Het was dus een grot achter de
waterval. Goed, ze waren gered, maar nu moesten ze nog terug en geen veer op
zijn hoofd die er aan dacht om weer door de waterval te duiken. Dus gingen ze
maar eens goed nadenken over een oplossing en ze hoopten, dat de kabouters op
het veld misschien zouden komen helpen. Meneer Uil wenste maar, dat de
kabouters hun hoop op een geslaagde redding niet verloren en dat ze hen gingen
zoeken.
Intussen
stond iedereen op het veld met grote betraande ogen naar de waterval te kijken, in de hoop dat ze meneer Uil met
de kabouter weer uit de nevel van de waterval zagen komen vliegen. Het was
stil, totdat Kreukelbaard zei: “Kom op, ik weiger me er bij neer te leggen dat
ze nooit meer terug komen. We gaan ze zoeken!” Zo gezegd zo gedaan. Er werd een
groep gemaakt van stoere, sterke kabouters die met touwen en gereedschap op weg
gingen, om de kabouter en meneer Uil te zoeken. De achterblijvers gingen bij
elkaar zitten en troostten elkaar. Kreukelbaard wist een oud ongebruikt bospad
naar de waterval. Ze hakten zich een weg dwars door het gebladerte en het
onkruid naar de waterval toe. Kreukelbaard wist van heel oude verhalen dat hier
vroeger wel eens heel mooie vrouw gezien was die zoals men vertelde een jurk
aanhad, die wel van vallend water gemaakt leek. Ze had haren zo golvend als een
waterval en kristalblauwe ogen net als de grote oceaan. Deze vrouw zou de
beschermengel zijn van alle waterwezens en de wezens die respect hadden voor
het water als levend organisme. Het verhaal ging, dat ze al menigmaal een
dorstig dier had gered, die ten prooi was gevallen aan het soms wilde water.
Hoewel Kreukelbaard haar nooit gezien of gehoord had, hoopte hij dat het
verhaal waar zou zijn en dat ze nu ook misschien geholpen had. Bij de waterval
aangekomen deden de kabouters hun uiterste best om dichterbij te komen maar
alles wat ze probeerden mislukte, of was gewoonweg onmogelijk. En nergens zagen
of hoorden ze een teken van leven van meneer Uil of de kabouter. Net toen ze
verdrietig weer naar het veld terug wilden keren voelden ze een onverklaarbare
wind door de struiken gaan. Toen ze een soort geruis achter zich hoorden bleven
ze plotseling staan en keken ze allemaal tegelijkertijd om. Daar stond ze!
Kreukelbaard wist dat dit de beschermengel wel móest zijn,
hoewel hij haar niet herkende in de verhalen die hij had gehoord. Ze zagen een
soort mist van heel fijne waterdruppeltjes. De mist vormde een sierlijke
gestalte in een prachtige jurk, die tussen de struiken leek te zweven. Het was alsof
ze wilde zeggen “Volg mij maar.” Ze zweefde weg in een richting, waar de
kabouters al eerder geweest waren, maar waar ze echt niet verder konden komen.
Toch besloten ze allemaal ademloos de gestalte te volgen. Tot hun verbazing
kwamen ze op een plek die ze eerder niet hadden gezien. Een plek halverwege de
waterval, tegen de rotsen aan. De gestalte wees naar een plek en verdween toen
in de nevelen van de waterval. Kreukelbaard rende naar de plek die ze had
aangewezen en vond daar een nauwe spleet in de rotsen. Twee kabouters klommen
in de spleet. Ze bonden zich vast aan een touw wat door de andere kabouters,
die buiten bleven wachten, werd vastgehouden. Opeens moest een van de kabouters niezen.
Meneer Uil met zijn uitstekende gehoor hoorde het niezen en begon meteen te
roepen. Al gauw was het voor de kabouters duidelijk, dat meneer Uil en de
kabouter gevonden waren. Na een paar minuten klimmen en klauteren door de
smalle rotsspleet zagen ze meneer Uil en
de kleine geredde kabouter. Wat een feest en blijheid gaf me dat daar bij die
waterval zeg! Snel keerden ze terug naar de anderen om ze te laten weten dat
alles goed was. De kabouters wilden al terug klimmen in de spleet. “Ho ho” riep
meneer Uil. Er was nog een probleem. De kabouters konden wel door de spleet
maar meneer Uil was te groot. Na flink nadenken moesten ze beslissen om meneer
Uil achter te laten, hoe erg ze het ook vonden. Maar meneer Uil vond echt dat
ze moesten gaan. Hij zou wel een andere manier vinden. Met tranen in hun ogen
liepen alle kabouters terug naar het picknickveld. Hoewel het weerzien één groot feest was, werd het al gauw duidelijk dat meneer Uil
nog vast zat en daardoor zat iedereen na een tijdje sip voor zich uit te
kijken. Plots zei Wijsneus: ”Kreukelbaard, kan die waterjuf meneer Uil niet
helpen als we het haar vragen?” Kabouter Kreukelbaard schudde zijn hoofd en
zei: ”Dat is wat we al hebben geprobeerd, maar ze kwam niet meer terug. We
hebben haar niet meer gezien nadat ze ons de spleet in de rots had gewezen.”
Intussen was
meneer Uil in de grot aan het overpeinzen of hij de moed zou hebben om toch nog
maar een keer door het vallende water heen te duiken, om zo misschien te kunnen
ontsnappen uit de grot. Het was de enige mogelijkheid, maar hij was er wel heel
benauwd voor. Zou hij wel de juiste kant opvliegen, en zou hij wel voldoende
kracht hebben? Omdat het de enige mogelijkheid leek, besloot hij het er maar op
te wagen. Hij nam een sprong en….viel weer op de grond, vol verbazing om wat
hij had gezien. Door de waternevel van de waterval kwam een prachtig wezen
aanzweven, die hem vriendelijk toelachte. Meneer Uil moest onmiddellijk denken
aan de oude verhalen die hij kende over een waternimf, die een soort
beschermengel zou zijn. Nooit had hij geweten, of die verhalen wel echt waar
zouden zijn, maar nu zag hij haar zelf. Voordat hij iets kon zeggen veranderde
de nimf in een kleine libelle, die de grot uit vloog in de richting van het
vallende water. Ze kwam weer tevoorschijn, en verdween weer in het vallende
water. Op één plek bleef ze ineens zweven met kleine trillende vleugels
alsof ze wilde zeggen: “Kom je nog?” Meneer Uil zei: ”Wil je echt dat ik je
achterna vlieg door die muur van water?” De libelle scheen opgewonden te worden
want ze vloog steeds sneller op en neer. Dus meneer Uil besloot het erop te
wagen en vloog haar achterna. ”Wat jij kunt kan ik ook, ik ben trouwens veel
sterker dus dan moet het zeker lukken.” Hij klapperde met zijn vleugels en
vloog de libelle achterna. Tot zijn verwondering wist zij precies waar ze heen
moest gaan en hij zag haar naar een lichte plek in de muur van het water
duiken. Meneer Uil aarzelde en zag dat de libelle weer terug kwam en nogmaals
in de lichte plek dook. “OK, vooruit dan maar” dacht meneer Uil en hij nam een
duik. De lichte plek bleek een plek te zijn waar maar heel weinig water naar
beneden viel. Met zijn adem ingehouden vloog hij de libelle achterna, links,
rechts, weer een bocht. En toen ineens vloog hij buiten de waterval. Hij zag weer
de lucht, de bomen, en de waterval. Toen riep hij keihard “OEHOE, dat was
spannend maar ik ben er! Waarom heb ik deze plek niet eerder gezien? Dank je
wel libelle.”
Meneer Uil
vloog luid oehoe’end terug naar het veld, waar de kabouters hem al van verre
hoorden aankomen. Zou het meneer Uil zijn? “Ja hoera” riepen ze allemaal en ze waren
uitzinnig van vreugde. Meneer Uil moest natuurlijk vertellen hoe het hem gelukt
was en Kreukelbaard was dankbaar voor de mooie verschijning, die zij nu voor
het eerst gezien hadden en dat ze nu dus konden vertellen dat ze wel degelijk echt
bestond. Plotseling riep Wijsneus iets en hij wees tegelijkertijd naar de
rivier. Iedereen keek naar de waterkant van de rivier en daar zat de libelle
die meneer Uil de weg had gewezen. “Zie je nu wel” zei Wijsneus, “die waterjuf
weet echt wel wat ze moet doen hoor. Dank je wel hoor waterjuf.” De libelle
steeg op, ging even op de hand zitten van Wijsneus, alsof ze wilde zeggen dat
ze hem gehoord had en vloog toen weer naar de rivier. Daar veranderde ze in een
nevel van schuimend water en even dacht iedereen een hele mooie vrouw te zien.
En toen was ze weg. De kabouters waren helemaal vol van dit spannende avontuur.
Er werd nog wel wat gegeten en gedronken, maar ze waren eigenlijk te moe en
teveel onder de indruk van wat er allemaal gebeurd was om nog flink verder te
feesten. Iedereen lag een beetje voor zich uit te dromen, wie weet, misschien
wel over de mooie vrouw uit het water, de waterjuf. En elke keer als de
kabouters nu zo’n libelle bij het water zien, dan zeggen ze de waterjuffer
gedag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten