vrijdag 16 november 2018

De Kreukelbaardkronieken hfdst 16: Het Strandavontuur




                                               16. Het Strandavontuur


Toen ik vanmorgen wakker werd scheen het zonnetje al aan een strak blauwe hemel. Het beloofde een mooie warme dag te worden. Ik dacht bij mezelf: “Kom laat ik eens naar het strand gaan. Ik ben nu wel vaak genoeg in het bos geweest en ben die kabouters nu wel een beetje zat. Even een keer iets anders en niet weer iets nieuws meemaken. Gewoon, lekker luieren aan het strand en zwemmen in de zee.” Zo gezegd zo gedaan. Ik maakte een pakketje boterhammen en een flesje drinken klaar om mee te nemen. Ik stopte alles in een kleine rugzak en ging op weg naar een mooi plekje op het strand, waarvan ik wist dat het er altijd erg rustig was. Voordat ik bij het strand kon komen moest ik eerst door een stukje bos en duin. Het was een mooie wandeling en het was er heel erg stil, zo stil, dat ik het geruis van de zee al zachtjes hoorde. Opeens leek het wel of er iemand aan het grinniken was. Ik keek om me heen maar zag niemand. Maar ik bleef het horen, alsof iemand met me mee liep. Vreemd hoor. Ik liep de laatste duin over en daar zag ik de mooie diep blauwe zee en het warme gele zand. Er stond een zacht verkoelend windje. “Dat wordt een fijne dag” dacht ik nog. En terwijl ik dat dacht hoorde ik het gegrinnik weer, maar nu nog harder dan eerst. Ik liep het strand op en keek om me heen, maar ik zag verder niemand die dat geluid kon maken. Ik begon bijna aan mezelf te twijfelen, toen er opeens een gedachte in me opkwam. Dit had ik al eerder gehad, eenmaal met een eekhoorn, die me kwam ophalen om naar het bos te gaan en zo Kreukelbaard te ontmoeten. Een andere keer was met Kreukelbaard zelf, die hele korte woordjes zei, die zomaar in mijn hoofd terecht kwamen, terwijl hij niet eens in de buurt was. Misschien was dit ook wel zoiets. Plotseling keek ik ineens achterom, gewoon om misschien iets te kunnen ontdekken. Maar natuurlijk zag ik niets.
Ik liep dus maar het strand op en ging op een mooi plekje zitten. Ik legde mijn handdoek op het zand, en daar bovenop mijn rugzakje. Al gauw nam ik een duik in het heerlijke zeewater. Na een paar minuten heerlijk zwemmen ging ik terug naar mijn handdoek. Ik ging lekker in het zonnetje liggen om op te drogen en viel bijna in slaap. Plotseling schrok ik van een beweging die ik voelde. Ik keek rond op mijn handdoek, zag niets en besloot weer te gaan liggen. “Het zal wel zo’n schokje van mijn spieren zijn geweest vlak voordat je in slaap valt” dacht ik. Even later voelde ik nog iets, nu bij mijn hoofd. “Vast de wind die mijn handdoek een beetje laat wapperen.” Ik besloot gewoon lekker verder te luieren en er geen aandacht aan te schenken. Totdat ik me ervan bewust werd dat ik wéér een vreemd geluid hoorde. Ik bleef stil liggen en probeerde heel langzaam mijn hoofd op en neer te draaien om te luisteren wat voor soort geluid het was. Krontsj krontsj krontsj aahhh. Krontsj krontsj krontsj aahhh.  Wat was dat toch voor een vreemd geluid? Ik ging zitten en keek in het rond. Het geluid ging gewoon door. Het kwam van achter mijn rugzak vandaan. Nee, nog gekker, het geluid kwam vanuit mijn rugzak! Langzaam kroop ik steeds dichter naar mijn rugzak toe. Ik kon hem bijna pakken. Juist op het moment dat ik de rugzak wilde grijpen, begon deze opnieuw te bewegen. Ik hield mijn adem in en wachtte af, klaar om er bovenop te duiken. Ik zag een bobbel in de rugzak langzaam naar buiten toe bewegen! Tot mijn grote verbazing kwam er een klein mannetje naar buiten met een zandgeel puntmutsje en een witte baard. Hij had een blauw pakje aan met witte schelpen als knoopjes. In zijn baard zaten kruimeltjes van wat waarschijnlijk mijn boterhammetjes waren geweest. “Hee jij, wie ben je en wat doe je in mijn rugzak” schreeuwde ik van de spanning. Het mannetje schrok, sprong een gat in de lucht en slaakte een luide gil.  Hij viel op zijn billen en bleef trillend zitten. Het bleef even stil en toen zei hij: ”Jemig, jíj laat me schrikken zeg, is dat nou nodig, om me zo de stuipen op het lijf te jagen?” “Jou de stuipen op het lijf jagen?” riep ik, “wat denk je wel, je zit in míjn rugzak, je maakt vreemde geluiden die ik niet thuis kon brengen en je hebt waarschijnlijk ook al mijn boterhammetjes op gegeten.” “Eh hum, ja” zei de kabouter, “die boterhammetjes, ja die waren wel erg lekker ja, en er is nog een stukje over als je wilt.” “Waar haal jij de moed vandaan om zomaar in mijn rugzak te kruipen en mijn boterhammetjes op te eten? Wie ben je en waar kom je eigenlijk vandaan?” vroeg ik. “Ik ben kabouter Knarstand en ik woon hier op het strand en in de duinen. Ik had vreselijke trek en rook dat er iets lekkers te halen was. Ik ken het strand op mijn duimpje en weet precies waar wat te halen is. Enne, bedankt voor de boterhammetjes!” “Ik wist niet dat er hier ook al kabouters leefden. In het bos, ja, dat wist ik wel en dat heb ik ook altijd al gelezen in mijn boeken over kabouters, maar hier bij de zee…nee dat heb ik nog nooit gehoord” zei ik tegen Knarstand. “Ach, er is nog zoveel over het rijk der fabelen of sprookjes wat je niet weet. Jullie lachen er altijd om, als je die verhaaltjes vertelt aan jullie kinderen, maar er bestaat meer dan jullie eigen wereld hoor. Het is veel meer dan je ooit gedacht had, en veel meer als dat je tot nu toe geleerd, gezien en gehoord hebt in het bos van Kreukelbaard.” “Ken jij Kreukelbaard dan ook?”  “Ja natuurlijk, wij kabouters kennen elkaar allemaal. En Kreukelbaard had ons al ingelicht dat je binnenkort zou komen.” “Ho wacht even” zei ik, “wist Kreukelbaard dat al? En wie zijn jullie? Ben je niet alleen dan?” “Ja, een tijdje geleden vertelde Kreukelbaard ons, dat de kans bestond dat jij langs zou kunnen komen, en dus hebben wij geduldig afgewacht. Maar dat ik je zó op deze manier zou ontmoeten, via jouw boterhammetjes, dát wist ik niet. En ik ben niet alleen hoor. Er zijn heel veel kabouters zoals ik, over de hele wereld.



Wij zijn de Zandkabouters, niet te verwarren met het Zandmannetje hoor. Die strooit alleen maar met slaapzand. Wij onderhouden het leven aan de zee. We zorgen voor de dieren die in zee leven, en die aan het strand en in de duinen leven. Soms hebben ze een beetje hulp nodig, zoals laatst toen we een nest van een zeeschildpad wat extra moesten beschermen. Door een storm waren de eitjes een beetje bloot komen te liggen. Wij hebben ze toen weer goed toegedekt. Gisteren hoorde ik, dat de eitjes uitgekomen waren en er wel honderden nieuwe kleine zeeschildpadjes naar de zee liepen. Goed werk is dat, want het is belangrijk dat net zoals het landleven, ook het zeeleven in stand en in balans wordt gehouden. En dat is soms heel hard werken voor ons hoor!” Ik was helemaal verbaasd over het verhaal van Knarstand. Dat ik nu op een totaal andere plek alweer werd geconfronteerd met nieuwe avonturen van het bijzondere leven dat voor mij zolang verborgen was geweest. Hoe was het toch zo gekomen dat ik in deze kabouter- en elvenwereld terecht ben gekomen? Ik wist het niet meer. Knarstand zat me vreemd aan te kijken en zei: ”Nou ja, je hebt er zelf om gevraagd hoor, jij wilde iets doen met je fantasie, zoals jullie dat noemen. En ja, als jullie fantasiewereld ineens een echte wereld blijkt te zijn naast die van jullie, dan zijn jullie ineens verbaasd! Maar goed, je bent tenminste een van die mensen die er in durft te geloven, en krijg je dus ook alle kansen om veel mee te maken. En omdat je er verhalen over schrijft, werken wij allemaal graag mee. Maar kom op, we gaan even kennis maken met de rest. We moeten even die duintop verderop beklimmen en daarachter is de ingang naar ons dorp.”
Ik was reuze benieuwd en liep achter Knarstand aan. Eenmaal over de duintop heen, liepen we nog een tijdje door het hoge duingras en stonden we opeens stil. Knarstand wees in de verte een konijnenhol aan. “Daar is het, daar gaan we naar binnen.” “Maar dat is een konijnenhol!” zei ik. Knarstand grinnikte en liet me duidelijk weten dat niet elk gat in het zand een konijnenhol was. Ik was benieuwd hoe ik dat gat in zou moeten kruipen, maar toen we er eenmaal voor stonden bleek het zó groot te zijn dat ik er makkelijk in kon lopen. Ik wilde net uitleg vragen aan Knarstand toen ik zag dat hij gegroeid was, hij was net zo groot als ik! Knarstand zag mijn gezicht en begon hard te lachen: ”Ha ha ha, ík ben niet gegroeid maar jíj bent gekrompen. Dat heet aanpassen aan de wereld waarin je je begeeft.” Ik moest meteen terugdenken aan die ene keer in het bos, toen ik voor het eerst met Kreukelbaard op stap ging. Toen gebeurde precies hetzelfde. Ongemerkt was ik kleiner geworden en had ik dezelfde afmetingen als alle andere kabouters aangenomen. Dat was toen bij Kreukelbaard en nu gebeurde het weer bij Knarstand. “Kom, we gaan naar binnen” zei Knarstand. We liepen de ingang van het konijnenhol in dat dus helemaal geen konijnenhol bleek te zijn, maar de ingang tot een zaal waar een aantal zandkabouters bijeen zaten. “Welkom op deze plaats waar wij tijdelijk verblijven om ons werk te doen. Hier doen we de kleine karweitjes. Van hieruit gaan we naar buiten waar we in de omgeving doen wat ons is opgedragen of dat er nodig is.” “Wonen jullie hier, in dit hol?” vroeg ik. “Welnee, dit is een soort werkruimte, we wonen verderop in een zandkasteel” zei Knarstand met guitige oogjes. Ik wist niet of ik hem wel of niet moest geloven. “Waarom denk je dat kinderen het zo leuk vinden om op het strand zandkastelen te bouwen? Dat komt omdat ze ergens nog weten, dat zandkastelen gewoon bestaan en gebruikt worden. Door ons dus. En elke keer verhuizen we weer naar een ander kasteel. Sommige kastelen blijven heel lang staan. Maar de meeste kastelen spoelen al weer snel weg door de zee, jullie bouwen ze ook veel te dicht bij de zeekant. Kom maar eens mee.” Ik liep achter Knarstand aan verder de duinen in. Opeens wees hij met zijn vinger naar een bepaalde plek. “Daar staat het.” Ik zag niets en keek hem vreemd aan. “Kijken, niet met je verstand maar met je hart, met je fantasie”, zei Knarstand. Ineens zag ik het. Het was niet zo’n kasteel wat je zou verwachten, maar als je goed keek, zag je in de vormen van de duinen en het zand, boomstronken, takken en struiken de vormen van daken, torens, en muren. Even later zag ik ook een poort en de ramen in de muren. Als ik met mijn ogen knipperde en weer goed keek, dan was alles weer weg. En dan na een tijdje stil kijken en staren kwam het beeld weer terug. Verbaasd keek ik naar Knarstand en hij lachte. “Zie je nou wel.” Ik hoopte dat ik mee mocht naar binnen, maar dat was niet de bedoeling. In een zandkasteel mochten alleen zandkabouters komen. Dat was voor de veiligheid. Het was wel eens gebeurd dat er iemand binnen was gelaten en die er ineens niet meer in geloofde. Hij nam toen ook ineens weer zijn eigen lengte aan waardoor het hele kasteel in stortte. Sindsdien mag er beslist niemand anders meer mee naar binnen. “En” zei Knarstand, “het is tijd om weer verder te gaan. Wij moeten aan het werk en jij gaat weer terug naar je handdoek op het strand.” Het was duidelijk dat mijn avontuur afgelopen was en Knarstand bracht me terug naar mijn handdoek en mijn rugzak. “Wie weet zien we elkaar nog een keer op een ander strand! Het was leuk om je te ontmoeten en we hopen dat je het strand altijd netjes achter laat. Dat scheelt ons een boel werk. En bedankt voor je boterhammetjes.” Lachend verdween Knarstand weer in de duinen. Ik ging zitten en merkte dat ik best wel trek had gekregen. Knarstand had gezegd dat er nog wat over was dus ik pakte mijn rugzak. Maar nee hoor, het enige wat ik nog vond was mijn flesje met drinken en een paar kruimels. Achter me hoorde ik een luid gegrinnik en toen ik om keek zag ik nog net een andere zandkabouter achter een duintop wegschieten.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten