16. Het Strandavontuur
Toen ik vanmorgen wakker werd
scheen het zonnetje al aan een strak blauwe hemel. Het beloofde een mooie warme
dag te worden. Ik dacht bij mezelf: “Kom laat ik eens naar het strand gaan. Ik
ben nu wel vaak genoeg in het bos geweest en ben die kabouters nu wel een
beetje zat. Even een keer iets anders en niet weer iets nieuws meemaken. Gewoon,
lekker luieren aan het strand en zwemmen in de zee.” Zo gezegd zo gedaan. Ik
maakte een pakketje boterhammen en een flesje drinken klaar om mee te nemen. Ik
stopte alles in een kleine rugzak en ging op weg naar een mooi plekje op het
strand, waarvan ik wist dat het er altijd erg rustig was. Voordat ik bij het
strand kon komen moest ik eerst door een stukje bos en duin. Het was een mooie wandeling
en het was er heel erg stil, zo stil, dat ik het geruis van de zee al zachtjes
hoorde. Opeens leek het wel of er iemand aan het grinniken was. Ik keek om me
heen maar zag niemand. Maar ik bleef het horen, alsof iemand met me mee liep.
Vreemd hoor. Ik liep de laatste duin over en daar zag ik de mooie diep blauwe
zee en het warme gele zand. Er stond een zacht verkoelend windje. “Dat wordt
een fijne dag” dacht ik nog. En terwijl ik dat dacht hoorde ik het gegrinnik weer,
maar nu nog harder dan eerst. Ik liep het strand op en keek om me heen, maar ik
zag verder niemand die dat geluid kon maken. Ik begon bijna aan mezelf te
twijfelen, toen er opeens een gedachte in me opkwam. Dit had ik al eerder
gehad, eenmaal met een eekhoorn, die me kwam ophalen om naar het bos te gaan en
zo Kreukelbaard te ontmoeten. Een andere keer was met Kreukelbaard zelf, die
hele korte woordjes zei, die zomaar in mijn hoofd terecht kwamen, terwijl hij
niet eens in de buurt was. Misschien was dit ook wel zoiets. Plotseling keek ik
ineens achterom, gewoon om misschien iets te kunnen ontdekken. Maar natuurlijk
zag ik niets.
Ik liep dus maar het strand
op en ging op een mooi plekje zitten. Ik legde mijn handdoek op het zand, en daar
bovenop mijn rugzakje. Al gauw nam ik een duik in het heerlijke zeewater. Na
een paar minuten heerlijk zwemmen ging ik terug naar mijn handdoek. Ik ging
lekker in het zonnetje liggen om op te drogen en viel bijna in slaap.
Plotseling schrok ik van een beweging die ik voelde. Ik keek rond op mijn
handdoek, zag niets en besloot weer te gaan liggen. “Het zal wel zo’n schokje
van mijn spieren zijn geweest vlak voordat je in slaap valt” dacht ik. Even
later voelde ik nog iets, nu bij mijn hoofd. “Vast de wind die mijn handdoek
een beetje laat wapperen.” Ik besloot gewoon lekker verder te luieren en er
geen aandacht aan te schenken. Totdat ik me ervan bewust werd dat ik wéér een vreemd geluid hoorde. Ik
bleef stil liggen en probeerde heel langzaam mijn hoofd op en neer te draaien
om te luisteren wat voor soort geluid het was. Krontsj krontsj krontsj aahhh.
Krontsj krontsj krontsj aahhh. Wat was
dat toch voor een vreemd geluid? Ik ging zitten en keek in het rond. Het geluid
ging gewoon door. Het kwam van achter mijn rugzak vandaan. Nee, nog gekker, het
geluid kwam vanuit mijn
rugzak! Langzaam kroop ik steeds dichter naar mijn rugzak toe. Ik kon hem bijna
pakken. Juist op het moment dat ik de rugzak wilde grijpen, begon deze opnieuw te
bewegen. Ik hield mijn adem in en wachtte af, klaar om er bovenop te duiken. Ik
zag een bobbel in de rugzak langzaam naar buiten toe bewegen! Tot mijn grote
verbazing kwam er een klein mannetje naar buiten met een zandgeel puntmutsje en
een witte baard. Hij had een blauw pakje aan met witte schelpen als knoopjes.
In zijn baard zaten kruimeltjes van wat waarschijnlijk mijn boterhammetjes
waren geweest. “Hee jij, wie ben je en wat doe je in mijn rugzak” schreeuwde ik
van de spanning. Het mannetje schrok, sprong een gat in de lucht en slaakte een
luide gil. Hij viel op zijn billen en
bleef trillend zitten. Het bleef even stil en toen zei hij: ”Jemig, jíj laat me schrikken zeg, is dat
nou nodig, om me zo de stuipen op het lijf te jagen?” “Jou de stuipen op het
lijf jagen?” riep ik, “wat denk je wel, je zit in míjn rugzak, je maakt vreemde
geluiden die ik niet thuis kon brengen en je hebt waarschijnlijk ook al mijn
boterhammetjes op gegeten.” “Eh hum, ja” zei de kabouter, “die boterhammetjes,
ja die waren wel erg lekker ja, en er is nog een stukje over als je wilt.” “Waar
haal jij de moed vandaan om zomaar in mijn rugzak te kruipen en mijn
boterhammetjes op te eten? Wie ben je en waar kom je eigenlijk vandaan?” vroeg
ik. “Ik ben kabouter Knarstand en ik woon hier op het strand en in de duinen.
Ik had vreselijke trek en rook dat er iets lekkers te halen was. Ik ken het
strand op mijn duimpje en weet precies waar wat te halen is. Enne, bedankt voor
de boterhammetjes!” “Ik wist niet dat er hier ook al kabouters leefden. In het
bos, ja, dat wist ik wel en dat heb ik ook altijd al gelezen in mijn boeken
over kabouters, maar hier bij de zee…nee dat heb ik nog nooit gehoord” zei ik
tegen Knarstand. “Ach, er is nog zoveel over het rijk der fabelen of sprookjes wat
je niet weet. Jullie lachen er altijd om, als je die verhaaltjes vertelt aan
jullie kinderen, maar er bestaat meer dan jullie eigen wereld hoor. Het is veel
meer dan je ooit gedacht had, en veel meer als dat je tot nu toe geleerd,
gezien en gehoord hebt in het bos van Kreukelbaard.” “Ken jij Kreukelbaard dan
ook?” “Ja natuurlijk, wij kabouters
kennen elkaar allemaal. En Kreukelbaard had ons al ingelicht dat je binnenkort
zou komen.” “Ho wacht even” zei ik, “wist Kreukelbaard dat al? En wie zijn
jullie? Ben je niet alleen dan?” “Ja, een tijdje geleden vertelde Kreukelbaard
ons, dat de kans bestond dat jij langs zou kunnen komen, en dus hebben wij
geduldig afgewacht. Maar dat ik je zó op deze manier zou ontmoeten, via jouw
boterhammetjes, dát
wist ik niet. En ik ben niet alleen hoor. Er zijn heel veel kabouters zoals ik,
over de hele wereld.
Wij zijn de Zandkabouters,
niet te verwarren met het Zandmannetje hoor. Die strooit alleen maar met
slaapzand. Wij onderhouden het leven aan de zee. We zorgen voor de dieren die
in zee leven, en die aan het strand en in de duinen leven. Soms hebben ze een
beetje hulp nodig, zoals laatst toen we een nest van een zeeschildpad wat extra
moesten beschermen. Door een storm waren de eitjes een beetje bloot komen te
liggen. Wij hebben ze toen weer goed toegedekt. Gisteren hoorde ik, dat de
eitjes uitgekomen waren en er wel honderden nieuwe kleine zeeschildpadjes naar
de zee liepen. Goed werk is dat, want het is belangrijk dat net zoals het
landleven, ook het zeeleven in stand en in balans wordt gehouden. En dat is
soms heel hard werken voor ons hoor!” Ik was helemaal verbaasd over het verhaal
van Knarstand. Dat ik nu op een totaal andere plek alweer werd geconfronteerd
met nieuwe avonturen van het bijzondere leven dat voor mij zolang verborgen was
geweest. Hoe was het toch zo gekomen dat ik in deze kabouter- en elvenwereld
terecht ben gekomen? Ik wist het niet meer. Knarstand zat me vreemd aan te
kijken en zei: ”Nou ja, je hebt er zelf om gevraagd hoor, jij wilde iets doen
met je fantasie, zoals jullie dat noemen. En ja, als jullie fantasiewereld
ineens een echte wereld blijkt te zijn naast die van jullie, dan zijn jullie
ineens verbaasd! Maar goed, je bent tenminste een van die mensen die er in
durft te geloven, en krijg je dus ook alle kansen om veel mee te maken. En
omdat je er verhalen over schrijft, werken wij allemaal graag mee. Maar kom op,
we gaan even kennis maken met de rest. We moeten even die duintop verderop beklimmen
en daarachter is de ingang naar ons dorp.”
Ik was reuze benieuwd en liep
achter Knarstand aan. Eenmaal over de duintop heen, liepen we nog een tijdje
door het hoge duingras en stonden we opeens stil. Knarstand wees in de verte
een konijnenhol aan. “Daar is het, daar gaan we naar binnen.” “Maar dat is een
konijnenhol!” zei ik. Knarstand grinnikte en liet me duidelijk weten dat niet
elk gat in het zand een konijnenhol was. Ik was benieuwd hoe ik dat gat in zou
moeten kruipen, maar toen we er eenmaal voor stonden bleek het zó groot te zijn dat ik er
makkelijk in kon lopen. Ik wilde net uitleg vragen aan Knarstand toen ik zag
dat hij gegroeid was, hij was net zo groot als ik! Knarstand zag mijn gezicht
en begon hard te lachen: ”Ha ha ha, ík ben niet gegroeid maar jíj bent gekrompen. Dat heet aanpassen aan de
wereld waarin je je begeeft.” Ik moest meteen terugdenken aan die ene keer in
het bos, toen ik voor het eerst met Kreukelbaard op stap ging. Toen gebeurde precies
hetzelfde. Ongemerkt was ik kleiner geworden en had ik dezelfde afmetingen als alle
andere kabouters aangenomen. Dat was toen bij Kreukelbaard en nu gebeurde het weer
bij Knarstand. “Kom, we gaan naar binnen” zei Knarstand. We liepen de ingang
van het konijnenhol in dat dus helemaal geen konijnenhol bleek te zijn, maar de
ingang tot een zaal waar een aantal zandkabouters bijeen zaten. “Welkom op deze
plaats waar wij tijdelijk verblijven om ons werk te doen. Hier doen we de kleine
karweitjes. Van hieruit gaan we naar buiten waar we in de omgeving doen wat ons
is opgedragen of dat er nodig is.” “Wonen jullie hier, in dit hol?” vroeg ik.
“Welnee, dit is een soort werkruimte, we wonen verderop in een zandkasteel” zei
Knarstand met guitige oogjes. Ik wist niet of ik hem wel of niet moest geloven.
“Waarom denk je dat kinderen het zo leuk vinden om op het strand zandkastelen
te bouwen? Dat komt omdat ze ergens nog weten, dat zandkastelen gewoon
bestaan en gebruikt worden. Door ons dus. En elke keer verhuizen we weer naar
een ander kasteel. Sommige kastelen blijven heel lang staan. Maar de meeste
kastelen spoelen al weer snel weg door de zee, jullie bouwen ze ook veel te
dicht bij de zeekant. Kom maar eens mee.” Ik liep achter Knarstand aan verder
de duinen in. Opeens wees hij met zijn vinger naar een bepaalde plek. “Daar
staat het.” Ik zag niets en keek hem vreemd aan. “Kijken, niet met je verstand
maar met je hart, met je fantasie”, zei Knarstand. Ineens zag ik het. Het was
niet zo’n kasteel wat je zou verwachten, maar als je goed keek, zag je in de
vormen van de duinen en het zand, boomstronken, takken en struiken de vormen
van daken, torens, en muren. Even later zag ik ook een poort en de ramen in de
muren. Als ik met mijn ogen knipperde en weer goed keek, dan was alles weer weg.
En dan na een tijdje stil kijken en staren kwam het beeld weer terug. Verbaasd
keek ik naar Knarstand en hij lachte. “Zie je nou wel.” Ik hoopte dat ik mee
mocht naar binnen, maar dat was niet de bedoeling. In een zandkasteel mochten
alleen zandkabouters komen. Dat was voor de veiligheid. Het was wel eens
gebeurd dat er iemand binnen was gelaten en die er ineens niet meer in geloofde.
Hij nam toen ook ineens weer zijn eigen lengte aan waardoor het hele kasteel in
stortte. Sindsdien mag er beslist niemand anders meer mee naar binnen. “En” zei
Knarstand, “het is tijd om weer verder te gaan. Wij moeten aan het werk en jij
gaat weer terug naar je handdoek op het strand.” Het was duidelijk dat mijn
avontuur afgelopen was en Knarstand bracht me terug naar mijn handdoek en mijn
rugzak. “Wie weet zien we elkaar nog een keer op een ander strand! Het was leuk
om je te ontmoeten en we hopen dat je het strand altijd netjes achter laat. Dat
scheelt ons een boel werk. En bedankt voor je boterhammetjes.” Lachend verdween
Knarstand weer in de duinen. Ik ging zitten en merkte dat ik best wel trek had
gekregen. Knarstand had gezegd dat er nog wat over was dus ik pakte mijn
rugzak. Maar nee hoor, het enige wat ik nog vond was mijn flesje met drinken en
een paar kruimels. Achter me hoorde ik een luid gegrinnik en toen ik om keek
zag ik nog net een andere zandkabouter achter een duintop wegschieten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten