17. Het bos op stelten
Toen ik vandaag door het bos op
weg was naar kabouter Kreukelbaard, zag ik een kabouter zonder puntmuts. Dat is
op zich best vreemd, want ik had hier nog nooit een kabouter zonder zijn of
haar puntmuts op gezien. Toen ik dichterbij was gekomen, hoorde ik de kabouter
in zichzelf brommen. “Goedemorgen” zei ik vriendelijk. De kabouter keek op en
bromde iets terug wat ik echt niet kon verstaan. Verbaasd liep ik verder en na
een tijdje kwam ik een andere kabouter tegen die zijn laarzen aan het
uittrekken was. Dat is natuurlijk niet vreemd, maar wel als uit de laarzen een grote
straal water gegoten wordt. “Goedemorgen” zei ik weer. En ook deze kabouter
gromde iets terug wat ik niet kon verstaan.
Een heel eind verder zag ik ineens een kabouter allerlei rare bewegingen
maken. Ik liep naar hem toe en vroeg wat er aan de hand was. “Jeuk, jeuk” gilde
hij, “zo’n vreselijke jeuk op mijn rug, help eens even met krabbelen.” Ik
krabde de kabouter eens even flink op zijn rug en vroeg hem waar die jeuk
vandaan kwam. Het enige wat ik kon verstaan was “Aaaah aaah aaah wat lekker, ga door met krabbelen, aah aah.”
Ik bleef nog even krabbelen en terwijl ik dat deed zag ik een klein rupsje
onder het hemdje van de kabouter vandaan kruipen. Ik begon een beetje te lachen
want ik begon te vermoeden waar de jeuk vandaan kwam. “Mag ik even onder je
hemdje kijken, want ik denk dat ik weet waardoor je zo’n jeuk hebt.” “Ja hoor”
zei de kabouter en ik tilde zijn hemdje omhoog. En daar zag ik nog een rupsje.
Alle twee de rupsjes haalde ik weg en zette ze op een blaadje van een struik.
“Kijk, dat zijn de boosdoenertjes, die kriebelden jou met hun pootjes op je rug.”
De kabouter keek ernaar en zei: ”Dank je wel voor je hulp, maar dit zijn
zijderupsjes en die maken hele fijne draadjes zijde, en ze kriebelen nog
steeds. Wil je me nog even verder helpen?” “Natuurlijk, zeg maar wat ik moet
doen.” “Wil je alsjeblieft even wat van die klei pakken en daar mijn rug mee insmeren, zodat al die
zijdedraadjes weg gewreven worden?” Ik wreef de klei op zijn rug en zag al gauw
dat het inderdaad hielp, want de kabouter werd al stukken rustiger. “Hèhè, dank je wel voor de hulp.”
Net toen ik wilde vragen wat
er nou precies gebeurd was, kwam Kreukelbaard achter een bessenstruik om
gelopen. Ik keek naar hem en begon spontaan te lachen. Ik had nog nooit, maar
dan echt nog nooit een kabouter in een korte broek gezien. Met van die kleine
witte knietjes…het was geen gezicht. Ha ha ha ha lachte ik. Kreukelbaard liep met een boos
gezicht zonder iets te zeggen langs me heen en ging recht op de andere kabouter
af. “Waarom heb jij je hemd uit gedaan en waarom zit er allemaal klei op je
rug?” vroeg Kreukelbaard. “Oh ik had zo’n jeuk. Het bleek dat er twee zijderupsjes onder mijn
hemd zaten.” “Hmm, dus jij ook al” bromde Kreukelbaard en hij liep verder. Ik
besloot achter hem aan te gaan want ik begon nu wel erg nieuwsgierig te worden naar
wat er aan de hand was. En dat er iets vreemds aan de hand was, dat was wel
duidelijk!
We liepen zwijgend achter
elkaar aan en kwamen zo bij de kabouter met de kletsnatte laarzen. Kreukelbaard
keek naar de laarzen en zei: “Zo, en wat is hier gebeurd?” “Ach”, zei de
kabouter, “ik was mijn raampjes daar boven aan het boenen. En toen ik langs de
ladder naar beneden klom stond de emmer water ineens onder aan de ladder. En
daar stapte ik dus zomaar in. Alles nat. Maar wie dat gedaan heeft, dat weet ik
niet.” We liepen door, en even verderop kwamen we de kabouter tegen die geen
puntmuts meer had. Hij vertelde het verhaal, dat hij heel even een dutje lag te
doen onder een boom en toen hij wakker werd was hij zijn muts zomaar kwijt. Ik
keek Kreukelbaard aan en wilde hem net vragen wat er aan de hand was en ook wat
er met zíjn broek
gebeurd was, maar hij liep alweer verder. Terwijl we zo door het bos wandelden,
kwamen we allemaal kabouters tegen die wel iets geks hadden meegemaakt. Eentje
was zijn brilletje kwijt, de ander had zand in zijn zout. De volgende was gaan
zwemmen in het riviertje om de slaap te verdrijven en toen hij uit het water
kwam, hingen zijn kleren in de boom, zó hoog dat
hij er net niet bij kon. Het begon duidelijk te worden dat er heel veel
kabouters de dupe waren geworden van iemand die heel grappig probeerde te zijn.
En Kreukelbaard was ook getroffen, dat kon je zo wel zien, aan zijn veel te
korte broek.
Kreukelbaard ging op een
boomstronk zitten en probeerde na te denken. Ik ging naast hem zitten en
probeerde ernstig te kijken, maar ik moest steeds lachen als ik zijn
kabouterknietjes zag. Kreukelbaard keek op en zei: “We hebben hier een groot
raadsel, dat hoog nodig opgelost dient te worden, want dit kan echt niet! Het
hele kabouterbos staat op stelten met die rare grappen.” ”Maar wat is er nu
eigenlijk met jouw broek gebeurd?” vroeg ik. “Tja, mijn broeken moesten
gewassen worden en alles had ik aan de lijn gehangen om te drogen, maar die
zijn allemaal weggehaald, foetsie, van de lijn af, verdwenen! En nu heb ik
alleen deze broek nog maar. En die heb ik een keer verkeerd gewassen en is daardoor
heel erg gekrompen. Maar, toch beter in een te korte broek rondlopen dan helemaal
zonder broek. Wat zouden de andere kabouters wel niet zeggen!” “Nou zo erg is
het niet hoor” zei ik, “want wat dacht je van die kabouter die even gezwommen
had, die loopt nu helemáál
zonder kleren, dat is pas erg!” “Ja, maar luister eens, ik ben Kreukelbaard en
ik heb nog nooit mijn waardigheid op zo’n manier verloren hoor.” “Ooooh”,
lachte ik, “zit jouw waardigheid in de broek die je draagt? Het is toch meer
hoe je je gedraagt?” Kreukelbaard keek me aan met een rood hoofd en begon toen
ineens heel hard te lachen. “Je hebt gelijk” zei hij, “ik moet me niet zo
aanstellen, ophouden met brommen en laten zien dat ik dit grote mysterie ook wel
weer kan oplossen. Dus kom op, aan de slag!”
Kreukelbaard riep alle
kabouters en hun dierenvriendjes bij elkaar en vroeg of iemand iets vreemds in
het woud had gezien. De enige die reageerde was een bosmuis, die een heel eind
verderop een vreemd geknor had gehoord. Meteen gingen de kabouters op zoek naar
het geluid. De bosmuis liep voorop. Toen ze allemaal het rare geluid hoorden
werd iedereen stil. De bosmuis was ineens niet meer te zien en Kreukelbaard
liep langzaam en een beetje gebukt verder, gevolgd door de anderen. Het geluid
was dan ook angstaanjagend: “Grrrrrr fjieeet, grrrrrr fjieeet. Toen we langs
een paar dennenbomen slopen zagen we eerst een brilletje liggen. Daarna een
stapel broeken en een puntmuts. Het was duidelijk dat alle spulletjes die
verdwenen waren hier bij elkaar lagen. En een eindje verderop lag iets dat het vreemde
geluid maakte. Voorzichtig liepen we verder en zagen tot onze schrik, dat daar
een kleine trol lag te slapen. Nu had ik altijd al begrepen dat je heel
voorzichtig moest zijn met trollen, omdat ze soms gevaarlijk konden zijn. Maar
Kreukelbaard ging recht overeind staan en liep moedig op de trol af. “Hé trol, wordt eens wakker!” riep
Kreukelbaard terwijl hij hem met een stok in zijn zij porde.
Met een hele harde
snurk, schrok de trol wakker en ging meteen staan. Hij was wel drie keer zo
groot als Kreukelbaard. Ik ging voorzichtig een beetje achter de anderen staan
en wachtte gespannen af wat er ging gebeuren. De trol begon te grijnzen en zei
“Hallo”. Kreukelbaard ging op een
heuveltje staan om groter te lijken en zei tegen de trol: “Zo, het is wel duidelijk
wie hier de grapjas is hè?
Waar kom je vandaan en waarom heb je ons zo gepest met die grappen van je?” De
trol antwoordde: “Ik ben Grobbes en ik ben een trol uit het land daar over die
berg. Ik ben hier naar toe gekomen omdat ik nieuwsgierig was geworden wat hier zoal
te vinden zou zijn. Ik ben verdwaald en ik had honger. Ik heb altijd honger, ik
vind eten lekker en jullie hadden heel lekkere dingen. Dat rook ik al op een
verre afstand. Dus ik ben bij jullie op bezoek gekomen en heb mijn buikje lekker
rond gegeten aan die heerlijke dingen die jullie overal hebben liggen.” “En die
spullen van ons, waarom liggen die hier?” “Ach dat zit gewoon in mijn aard, wij
trollen kunnen het gewoon niet laten om een beetje te plagen en te klieren. Ik
hoop dat jullie daar niet al te boos over zijn.” “Nou” zei Kreukelbaard, “het
mysterie is in ieder geval opgelost en je grapjes hebben gelukkig geen echte schade
opgeleverd. Dus vooruit maar weer. Toch hebben we liever niet dat jullie allemaal
hier naar toe komen want ik geloof, dat we het minder leuk gaan vinden als er
nog meer van dat soort grappen en grollen met ons worden uitgehaald. We hebben
het juist zo druk met de zorg voor de dieren en de natuur.” “Ik beloof jullie,
dat ik er met niemand over zal praten” zei Grobbes, “en ik zal jullie mooie plekje
geheim houden, maar mag ik af en toe nog eens terugkomen, want jullie hebben
echt lekkere dingen om van te snoepen.” “Afgesproken, en vanavond houden we dan
een feestmaal ter ere van jou en je grollige grappen” antwoorde Kreukelbaard.
En die avond, terwijl we een klein feestje hielden met lekker eten en drinken
zat Grobbes heerlijk te genieten van al dat lekkers. Omdat ik altijd had gedacht
dat trollen boosaardig waren, ging ik toch eens naast Grobbes zitten en vroeg
hem, waarom wij de trollen toch altijd als boze en kwade wezens zagen. Grobbes
moest hard lachen en zei: “Omdat jullie nooit tegen onze grappen en grollen
kunnen en dan worden jullie boos en worden we weggejaagd. Dat vinden wij nou
weer niet leuk. En denk daar maar eens over na.”