dinsdag 23 oktober 2018

Kreukelbaardkronieken hfdst 13



13. De eikeltjesrace

Die dag was het dan zover. De grote dag van de wedstrijd was aangebroken. Iedereen in het bos was al druk in de weer. Het zonnetje scheen al door de jonge groene blaadjes van de bomen. Ik liep het bos in op zoek naar Kreukelbaard. Maar ik liep niet hard of regelrecht naar zijn huisje, want er was zoveel te zien, er gebeurde zoveel om me heen dat ik het wel leuk vond om een beetje te treuzelen. “Opzij, ga eens opzij” hoorde ik ineens achter me, en daar zag ik een aantal kabouters met bezempjes een pad maken door het bos. Ik zag het pad achter hen kronkelend het bos in verdwijnen, en nu stond ik in de weg. Ik stapte opzij en ze gingen ijverig verder. Voordat ze weer verdwenen achter een stel bosjes vroeg ik hen wat ze aan het doen waren. “Wij zijn het parcours aan het maken, het pad waarlangs de wedstrijd zal plaatsvinden.” “Oh welke wedstrijd?” vroeg ik. De kabouters keken elkaar aan en eentje vroeg: ”Weet je dat dan niet? Het is vandaag de dag van de grote Eikeltjeswedstrijd, en die komt hier langs.” Ik liep verder en zag allerlei dieren en de elfjes aankomen die allemaal mee gingen helpen om het bos gereed te maken. Ik besloot langs het pad te lopen om te kijken waar ik uit kwam. Na een paar bochten zag ik ineens een enorme berg eikels. En die werd nog steeds groter doordat wel zes eekhoorntjes elke keer nieuwe eikels kwamen brengen. Die zijn vast voor de race dacht ik. “Goedemorgen op deze belangrijk dag” hoorde ik ineens boven me. En daar zat meneer Uil. “Goedemorgen meneer Uil” zei ik terug, “wat een bedrijvigheid hè vandaag.” “Ja het is een belangrijke dag want vandaag zullen dieren en kabouters tegen elkaar en met elkaar de Eikeltjeswedstrijd houden. Dat is elk jaar vroeg in de lente. Je ziet, er zijn weer eikeltjes genoeg dit jaar.” “Kunt u me uitleggen waar het om gaat, wat kunnen ze winnen?” vroeg ik. “Nou er valt niets te winnen, alleen een heleboel te lachen, want het gaat hier anders dan bij de mensen in de stad. Die doen wedstrijden om te winnen, die willen altijd de beste zijn, en dan moet er een grote prijs zijn die ze krijgen en dan pas zijn ze tevreden. Hier in het bos gaat het erom dat we blij zijn dat het weer lente wordt, dat we de koude winter weer hebben overleefd, dat we elkaar nog allemaal hebben en dat we de hele winter voldoende eten hebben gehad. Dat vinden we belangrijk en dat willen we vieren, met elkaar. Zoals je ziet werkt eerst iedereen samen om de dag tot een feest te maken en de race mogelijk te maken, ook de kabouters en dieren die straks mee willen doen aan de race want iedereen mag meedoen. Het is een hele dag vol gezelligheid en vriendschap. En na het feest gaan we op pad om de lente echt te verwelkomen, dan moet de natuur weer lente- en zomer gereed gemaakt worden.” Ik keek om me heen en zag inderdaad iedereen plezier hebben en allerlei dingen met elkaar doen die nodig waren voor het feest, want het was niet alleen maar een wedstrijd, het werd echt een heuse feestdag. Ik zag dat de bomen en struiken versierd werden door vogeltjes. De kabouters zetten tafeltjes en stoeltjes neer langs het parcours, en de elfjes vlogen heen en weer met lekkernijen. “Hé jij, weg wezen daar” hoorde ik meneer Uil ineens krijsen. Ik schrok er van en keek waar hij heen vloog. Meneer Uil landde achter de berg eikeltjes en ik zag een dik egeltje gauw weg waggelen. “Je moet ze zo in de gaten houden. Er zijn altijd wel wat dieren die even van de berg willen snoepen.”
Ik liep weer verder en in de verte zag ik kabouter Kreukelbaard al aan komen lopen. Ik herkende hem meteen aan zijn mooie witte lange baard en zijn rode puntmuts. Hij zwaaide al naar me en liep breed lachend op me af. “Ja ja, dat wordt een feest hè?” Ik vertelde hem dat meneer Uil me al wat uitgelegd had maar dat ik nog niet precies wist wat er ging gebeuren. Kreukelbaard legde me verder uit dat het een groot feest was en dat de race hét hoogtepunt was van het feest. Natuurlijk werd er ook lekker gegeten en gezongen maar de race was toch wel iets heel speciaals. “Kijk”, zei Kreukelbaard, “eerst gaan alle dieren voor de winter allerlei etenswaar zoeken en sparen ze dat op, zodat ze de winter door kunnen komen. Daar leven ze dan van en wat ze in de lente over hebben, werken ze dan weer naar buiten om hun holletje te kunnen schoonmaken. En alles wat ze over hebben wordt weer gebruikt voor de race en voor de lekkernijen die we maken voor het feest, eikeltjeskoffie, eikeltjeswijn en eikeltjestaart.” Zo vertelde Kreukelbaard nog veel en veel meer en intussen was het al aardig druk geworden. “Kom” zei Kreukelbaard, “we gaan naar de race kijken, die kan elk  moment gaan beginnen. Het is een race waarin eikeltjes over het parcours naar een andere plek gebracht moet worden. Daar worden de eikeltjes geteld en wie de meeste eikeltjes heeft overgebracht mag de eerste hap uit de taart nemen, of de eerste slok uit de ketel met wijn drinken. Het gaat niet om het winnen maar om het plezier wat je tijdens de race hebt. Want iedereen mag allerlei trucjes verzinnen om zo snel mogelijk en zo handig mogelijk de eikeltjes op te halen en weg te brengen. En daarmee mag je elkaar ook onderweg een beetje plagen, als het maar leuk blijft.” Nou ik was reuze benieuwd. Ik hoorde al een gejuich en zag de twee eekhoorntjes Spits en Rap al klaar staan om te beginnen. Kabouter Plof telde af en de eekhoorntjes begonnen als een razende de eikeltjes te verzamelen, de ene in een rugzakje de andere in zijn pootjes. Rap begon als eerste te rennen maar werd al snel ingehaald door Spits met de rugzak. Op dat moment riep Rap dat de rugzak van Spits leegliep omdat er een gaatje in zat en dat hij nog maar 10 eikeltjes had. Spits stopte, deed zijn rugzakje af en keek ernaar. Omdat hij geen gaatje zag begon hij de eikeltjes te tellen en intussen liep Rap snel verder. Toen Spits dat zag, slingerde hij de rugzak weer op zijn rug, begreep dat hij gefopt was en spurtte keihard verder. Hij kwam al  gauw op kop maar werd ook moe van de zware rugzak. Hij zag dat hij weer werd ingehaald door Rap die maar een paar eikeltjes bij zich had. Op het moment dat Rap inhaalde strooide Spits ineens wat in de lucht en Rap begon vreselijk te niezen. Hij had peper in zijn neus gekregen. Hij moest zo hard niezen dat de eikeltjes uit zijn pootjes vielen. Iedereen moest hard lachen om die twee gekke eekhoorns. Uiteindelijk had Rap geen eikeltjes meer en Spits was te moe om de rugzak nog verder te dragen. Dus besloten ze om maar samen verder te gaan en de rugzak samen te dragen. Met een luid gelach en applaus kwamen ze aan bij de feesttent waar ze de eikeltjes inleverden, allebei evenveel.


En toen was het de beurt aan twee kabouters, Grapneus en Brompie. Allebei hadden ze een kruiwagentje vol met eikels en ze vlogen er vandoor bij de start. De kruiwagens hotsten en botsten over de bosgrond. Af en toe kieperde er bijna eentje om in een bocht en bij elke kuil vlogen er wel een paar eikels door de lucht. Iedereen hoorde Brompie brommen dat zijn kruiwagen veel voller zat en dus ook veel zwaarder. Grapneus zei daarom onder het rennen: ”Hé Brompie, zal ik je helpen om het een beetje minder zwaar voor je te maken?” Nou dat wilde Brompie wel en meteen floot Grapneus op zijn vingers. Vanuit de bomen kwamen er vier grote vogels naar beneden gevlogen en elke vogel nam in elke poot een eikeltje uit het kruiwagentje van Brompie en lieten die weer vallen in het kruiwagentje van Grapneus. “Ho stop dat is niet eerlijk, nu heb ik minder eikels, dat had je niet gezegd.” “Maar”, zei Grapneus, ”je kruiwagen is wel een stuk lichter en dat wilde je toch?” Lachend rende Grapneus weer verder en het publiek lachte nog harder. Brompie ging er achteraan. En natuurlijk haalde hij Grapneus weer in want die had nu immers een veel zwaardere kruiwagen. “Je moet je bandje van de kruiwagen harder oppompen joh, dan loopt deze niet zo zwaar” riep Brompie. Dat vond Grapneus wel een goed idee en hij pompte het bandje keihard op. En hij ging toen heel snel Brompie achterna. En oh wat liep dat een stuk makkelijker. En het leek wel of het steeds lichter ging. Maar wat hij nog niet gezien had, is dat het kruiwagentje met zo’n harde band nu veel harder stuiterde en daardoor verloor hij veel eikeltjes. Toen hij als eerste bij de feesttent aan kwam had hij nog maar 8 eikeltjes over! En hij was met twintig begonnen! Even later kwam Brompie aan. Hij liep heel langzaam en het zweet liep van zijn gezicht. Zijn kruiwagen lag helemaal vol met eikeltjes. Grapneus keek ernaar en vroeg: ”Hoe kom jij nou aan zoveel eikeltjes?” “Ach” zei Grompie, “alle eikeltjes die uit jou kruiwagentje stuiterden heb ik maar meegenomen en nou heb ik meer als jij, en daar gaat het toch om?” Grapneus begon eerst sip te kijken, want hij wist dat hij gefopt was. Hij wilde als eerste bij de feesttent komen en daar had Grompie mooi gebruik van gemaakt. Het ging immers om de meeste eikeltjes en niet om de snelheid. Al gauw begon Grapneus te lachen. “Aha” zei Brompie, “heb ik je daar toch mooi bij de neus genomen hè, ik noem je voortaan maar kabouter Bijdeneus in plaats van Grapneus.” Iedereen moest hard lachen om de slimme zet van Brompie. En zo ging het nog een hele tijd door, en hoe later het werd hoe meer gekke fratsen de dieren en de kabouters gingen uithalen. Er werd zelfs een heel lang lint van kabouters gemaakt om de eikeltjes aan elkaar door te geven, anderen lieten grotere dieren helpen, die waren sterker en konden meer dragen of sneller rennen. Het was een dol festijn. En na de wedstrijd werd er gefeest, gedanst, gedronken en gegeten. Het feest duurde tot lang in de nacht. En de volgende morgen was het een van die zeldzame mooie ochtenden dat het vreselijk rustig was in het bos, dat je niets hoorde, alleen de vogeltjes die zoals altijd hun hoogste lied zongen. Verder lag iedereen nog te slapen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten