13. De eikeltjesrace
Die dag was het dan zover. De grote dag van de wedstrijd was
aangebroken. Iedereen in het bos was al druk in de weer. Het zonnetje scheen al
door de jonge groene blaadjes van de bomen. Ik liep het bos in op zoek naar
Kreukelbaard. Maar ik liep niet hard of regelrecht naar zijn huisje, want er
was zoveel te zien, er gebeurde zoveel om me heen dat ik het wel leuk vond om
een beetje te treuzelen. “Opzij, ga eens opzij” hoorde ik ineens achter me, en
daar zag ik een aantal kabouters met bezempjes een pad maken door het bos. Ik
zag het pad achter hen kronkelend het bos in verdwijnen, en nu stond ik in de
weg. Ik stapte opzij en ze gingen ijverig verder. Voordat ze weer verdwenen
achter een stel bosjes vroeg ik hen wat ze aan het doen waren. “Wij zijn het
parcours aan het maken, het pad waarlangs de wedstrijd zal plaatsvinden.” “Oh
welke wedstrijd?” vroeg ik. De kabouters keken elkaar aan en eentje vroeg: ”Weet
je dat dan niet? Het is vandaag de dag van de grote Eikeltjeswedstrijd, en die
komt hier langs.” Ik liep verder en zag allerlei dieren en de elfjes aankomen
die allemaal mee gingen helpen om het bos gereed te maken. Ik besloot langs het
pad te lopen om te kijken waar ik uit kwam. Na een paar bochten zag ik ineens
een enorme berg eikels. En die werd nog steeds groter doordat wel zes
eekhoorntjes elke keer nieuwe eikels kwamen brengen. Die zijn vast voor de race
dacht ik. “Goedemorgen op deze belangrijk dag” hoorde ik ineens boven me. En
daar zat meneer Uil. “Goedemorgen meneer Uil” zei ik terug, “wat een
bedrijvigheid hè vandaag.” “Ja het is een belangrijke dag want vandaag zullen
dieren en kabouters tegen elkaar en met elkaar de Eikeltjeswedstrijd houden.
Dat is elk jaar vroeg in de lente. Je ziet, er zijn weer eikeltjes genoeg dit
jaar.” “Kunt u me uitleggen waar het om gaat, wat kunnen ze winnen?” vroeg ik.
“Nou er valt niets te winnen, alleen een heleboel te lachen, want het gaat hier
anders dan bij de mensen in de stad. Die doen wedstrijden om te winnen, die
willen altijd de beste zijn, en dan moet er een grote prijs zijn die ze krijgen
en dan pas zijn ze tevreden. Hier in het bos gaat het erom dat we blij zijn dat
het weer lente wordt, dat we de koude winter weer hebben overleefd, dat we
elkaar nog allemaal hebben en dat we de hele winter voldoende eten hebben
gehad. Dat vinden we belangrijk en dat willen we vieren, met elkaar. Zoals je
ziet werkt eerst iedereen samen om de dag tot een feest te maken en de race
mogelijk te maken, ook de kabouters en dieren die straks mee willen doen aan de
race want iedereen mag meedoen. Het is een hele dag vol gezelligheid en
vriendschap. En na het feest gaan we op pad om de lente echt te verwelkomen,
dan moet de natuur weer lente- en zomer gereed gemaakt worden.” Ik keek om me
heen en zag inderdaad iedereen plezier hebben en allerlei dingen met elkaar doen
die nodig waren voor het feest, want het was niet alleen maar een wedstrijd,
het werd echt een heuse feestdag. Ik zag dat de bomen en struiken versierd
werden door vogeltjes. De kabouters zetten tafeltjes en stoeltjes neer langs
het parcours, en de elfjes vlogen heen en weer met lekkernijen. “Hé jij, weg
wezen daar” hoorde ik meneer Uil ineens krijsen. Ik schrok er van en keek waar
hij heen vloog. Meneer Uil landde achter de berg eikeltjes en ik zag een dik
egeltje gauw weg waggelen. “Je moet ze zo in de gaten houden. Er zijn altijd
wel wat dieren die even van de berg willen snoepen.”
Ik liep weer verder en in de verte zag ik kabouter Kreukelbaard al aan
komen lopen. Ik herkende hem meteen aan zijn mooie witte lange baard en zijn
rode puntmuts. Hij zwaaide al naar me en liep breed lachend op me af. “Ja ja,
dat wordt een feest hè?” Ik vertelde hem dat meneer Uil me al wat uitgelegd had
maar dat ik nog niet precies wist wat er ging gebeuren. Kreukelbaard legde me verder
uit dat het een groot feest was en dat de race hét hoogtepunt was van het feest.
Natuurlijk werd er ook lekker gegeten en gezongen maar de race was toch wel
iets heel speciaals. “Kijk”, zei Kreukelbaard, “eerst gaan alle dieren voor de
winter allerlei etenswaar zoeken en sparen ze dat op, zodat ze de winter door
kunnen komen. Daar leven ze dan van en wat ze in de lente over hebben, werken
ze dan weer naar buiten om hun holletje te kunnen schoonmaken. En alles wat ze
over hebben wordt weer gebruikt voor de race en voor de lekkernijen die we
maken voor het feest, eikeltjeskoffie, eikeltjeswijn en eikeltjestaart.” Zo
vertelde Kreukelbaard nog veel en veel meer en intussen was het al aardig druk
geworden. “Kom” zei Kreukelbaard, “we gaan naar de race kijken, die kan
elk moment gaan beginnen. Het is een
race waarin eikeltjes over het parcours naar een andere plek gebracht moet
worden. Daar worden de eikeltjes geteld en wie de meeste eikeltjes heeft overgebracht
mag de eerste hap uit de taart nemen, of de eerste slok uit de ketel met wijn
drinken. Het gaat niet om het winnen maar om het plezier wat je tijdens de race
hebt. Want iedereen mag allerlei trucjes verzinnen om zo snel mogelijk en zo
handig mogelijk de eikeltjes op te halen en weg te brengen. En daarmee mag je
elkaar ook onderweg een beetje plagen, als het maar leuk blijft.” Nou ik was
reuze benieuwd. Ik hoorde al een gejuich en zag de twee eekhoorntjes Spits en
Rap al klaar staan om te beginnen. Kabouter Plof telde af en de eekhoorntjes
begonnen als een razende de eikeltjes te verzamelen, de ene in een rugzakje de
andere in zijn pootjes. Rap begon als eerste te rennen maar werd al snel
ingehaald door Spits met de rugzak. Op dat moment riep Rap dat de rugzak van
Spits leegliep omdat er een gaatje in zat en dat hij nog maar 10 eikeltjes had.
Spits stopte, deed zijn rugzakje af en keek ernaar. Omdat hij geen gaatje zag
begon hij de eikeltjes te tellen en intussen liep Rap snel verder. Toen Spits
dat zag, slingerde hij de rugzak weer op zijn rug, begreep dat hij gefopt was
en spurtte keihard verder. Hij kwam al gauw op kop maar werd ook moe van de zware
rugzak. Hij zag dat hij weer werd ingehaald door Rap die maar een paar eikeltjes
bij zich had. Op het moment dat Rap inhaalde strooide Spits ineens wat in de
lucht en Rap begon vreselijk te niezen. Hij had peper in zijn neus gekregen.
Hij moest zo hard niezen dat de eikeltjes uit zijn pootjes vielen. Iedereen
moest hard lachen om die twee gekke eekhoorns. Uiteindelijk had Rap geen
eikeltjes meer en Spits was te moe om de rugzak nog verder te dragen. Dus
besloten ze om maar samen verder te gaan en de rugzak samen te dragen. Met een
luid gelach en applaus kwamen ze aan bij de feesttent waar ze de eikeltjes
inleverden, allebei evenveel.
En toen was het de beurt aan twee kabouters, Grapneus en Brompie.
Allebei hadden ze een kruiwagentje vol met eikels en ze vlogen er vandoor bij
de start. De kruiwagens hotsten en botsten over de bosgrond. Af en toe kieperde
er bijna eentje om in een bocht en bij elke kuil vlogen er wel een paar eikels
door de lucht. Iedereen hoorde Brompie brommen dat zijn kruiwagen veel voller
zat en dus ook veel zwaarder. Grapneus zei daarom onder het rennen: ”Hé Brompie,
zal ik je helpen om het een beetje minder zwaar voor je te maken?” Nou dat
wilde Brompie wel en meteen floot Grapneus op zijn vingers. Vanuit de bomen
kwamen er vier grote vogels naar beneden gevlogen en elke vogel nam in elke
poot een eikeltje uit het kruiwagentje van Brompie en lieten die weer vallen in
het kruiwagentje van Grapneus. “Ho stop dat is niet eerlijk, nu heb ik minder
eikels, dat had je niet gezegd.” “Maar”, zei Grapneus, ”je kruiwagen is wel een
stuk lichter en dat wilde je toch?” Lachend rende Grapneus weer verder en het
publiek lachte nog harder. Brompie ging er achteraan. En natuurlijk haalde hij
Grapneus weer in want die had nu immers een veel zwaardere kruiwagen. “Je moet
je bandje van de kruiwagen harder oppompen joh, dan loopt deze niet zo zwaar” riep
Brompie. Dat vond Grapneus wel een goed idee en hij pompte het bandje keihard
op. En hij ging toen heel snel Brompie achterna. En oh wat liep dat een stuk
makkelijker. En het leek wel of het steeds lichter ging. Maar wat hij nog niet
gezien had, is dat het kruiwagentje met zo’n harde band nu veel harder
stuiterde en daardoor verloor hij veel eikeltjes. Toen hij als eerste bij de
feesttent aan kwam had hij nog maar 8 eikeltjes over! En hij was met twintig
begonnen! Even later kwam Brompie aan. Hij liep heel langzaam en het zweet liep
van zijn gezicht. Zijn kruiwagen lag helemaal vol met eikeltjes. Grapneus keek
ernaar en vroeg: ”Hoe kom jij nou aan zoveel eikeltjes?” “Ach” zei Grompie, “alle
eikeltjes die uit jou kruiwagentje stuiterden heb ik maar meegenomen en nou heb
ik meer als jij, en daar gaat het toch om?” Grapneus begon eerst sip te kijken,
want hij wist dat hij gefopt was. Hij wilde als eerste bij de feesttent komen
en daar had Grompie mooi gebruik van gemaakt. Het ging immers om de meeste
eikeltjes en niet om de snelheid. Al gauw begon Grapneus te lachen. “Aha” zei Brompie,
“heb ik je daar toch mooi bij de neus genomen hè, ik noem je voortaan maar
kabouter Bijdeneus in plaats van Grapneus.” Iedereen moest hard lachen om de
slimme zet van Brompie. En zo ging het nog een hele tijd door, en hoe later het
werd hoe meer gekke fratsen de dieren en de kabouters gingen uithalen. Er werd
zelfs een heel lang lint van kabouters gemaakt om de eikeltjes aan elkaar door
te geven, anderen lieten grotere dieren helpen, die waren sterker en konden
meer dragen of sneller rennen. Het was een dol festijn. En na de wedstrijd werd
er gefeest, gedanst, gedronken en gegeten. Het feest duurde tot lang in de
nacht. En de volgende morgen was het een van die zeldzame mooie ochtenden dat
het vreselijk rustig was in het bos, dat je niets hoorde, alleen de vogeltjes
die zoals altijd hun hoogste lied zongen. Verder lag iedereen nog te slapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten