donderdag 19 juli 2018

De Kreukelbaardkronieken: hoofdstuk 7

                                    
                                     7. Het mysterie van het belletje

 In het bos heerst al dagen lang opwinding. Wat is het geval. Met enige regelmaat horen de kabouters een soort belletje rinkelen. En als ze dan op zoek gaan dan horen ze het ineens niet meer. Ze horen het zowel in de nacht als overdag. Dat gaat maar door en de meeste kabouters worden er een beetje door geïrriteerd. Al gauw besluiten ze dus om hun krachten te verzamelen en er samen op uit te gaan om te onderzoeken waar dat nu vandaan kwam. Ze hadden wel een idee want tot nu toe kwam het steeds van één kant. Vroeg in de ochtend ging er een groep kabouters op stap. Al gauw hoorden ze het belletje en ze gingen wat harder lopen. Weer hoorden ze het belletje, nu dichterbij. De kaboutergroep sloop langzamer dichter naar het geluid toe. Op het moment dat ze dachten dat ze er waren, hoorden ze niets meer. “Hè jammer“, zei een kabouter. “Sssst”, sisten de anderen in koor.  Maar er gebeurde niets meer. De kabouters liepen door en ineens hoorden ze het belletje weer. Maar nu van een hele andere kant van het bos. Ze draaiden zich om naar elkaar, keken elkaar vragend aan en renden weer in de richting van het geluid. Hoe dichter ze bij het gerinkel kwamen hoe voorzichtiger ze werden. Op het moment dat ze dachten de boosdoener gevonden te hebben, werd het weer stil. En even later hoorden ze het belletje weer een heel stuk verder. En zo ging het maar door. De kabouters renden het hele bos door, over de velden en weer terug naar het bos, maar vinden wie of wat het geluid maakte…ho maar.
De kabouters waren op een gegeven moment zo moe dat ze maar weer naar het kabouterdorp terug gingen en verslag uitbrachten aan de rest van de kabouters. Er werd besloten om meteen een nieuwe groep kabouters verder te laten door zoeken. Als zij moe waren geworden dan zou ook vast degene die dat geluid maakte moe zijn geworden. “Dus als we nu meteen een nieuwe groep laten zoeken hebben we meer kans om hem te pakken” zeiden de kabouters tegen elkaar. Eenmaal onderweg ondervonden de kabouters precies hetzelfde als de vorige groep. Het geluid bleef maar terugkomen en elke keer als ze dicht bij waren, verplaatste het zich naar een ander gedeelte van het bos. De kabouters werden er hopeloos van. Op een van de volgende dagen kwam de kabouterraad bijeen om te overleggen hoe het verder moest. Ze moesten hulp gaan halen want zo kon het niet langer.  Ze besloten het aan de elfjes te gaan vragen.
Die avond nog, kwamen de elfjes en de kabouters bij elkaar. De meest wijze kabouter nam het woord: ”Lieve elfjes, wij willen jullie hulp vragen bij het oplossen van een mysterie.” “Het mysterie van het belletje?” vroeg een prachtig geklede elf. “Ja, hoe weet jij dat?” ”Nou dat is nogal simpel, we zien jullie alle dagen en nachten door het bos en de velden rennen, en horen al die tijd een belletje rinkelen. Eerst dachten we dat jullie een spelletje speelden, maar later zagen we aan jullie dat jullie boos werden op het belletje. En omdat het jullie niet lukte om het gerinkel te vinden hadden we deze vraag al verwacht.” ”Maar willen jullie nou beweren dat jullie ons al die tijd hebben zien zoeken zonder dat jullie ons kwamen helpen?” ”Tja” zei de elf, “dat mogen we niet zomaar hoor, dat moet aan ons gevraagd worden, we mogen niet zomaar ongevraagd gaan helpen, dat is een van onze elvenwetten.” ”Oh juist, ahum”, zei de kabouter, “maar eh, willen jullie ons nou helpen?” “Ja hoor”, zei de elf. “We gaan meteen op zoek.” Maar het lukte ook de elfjes niet om het mysterie van het belletje te ontrafelen. Diezelfde avond zaten de elfjes en de kabouters bij elkaar rond het vuur om een nieuw plan te bedenken. Terwijl ze druk aan het praten waren kwam Kreukelbaard aangelopen die een paar dagen naar een ander bos was geweest. “Zo zo wat is hier aan de hand, ik zie allemaal vermoeide en boze gezichten.” De kabouters en elfjes sprongen op en riepen allemaal door elkaar. “Ho ho ho wacht even, zo versta ik er niets van, en trouwens wat is dat voor gerinkel, laat degene die dat doet eens ophouden.” Iedereen werd stil, maar het gerinkel ging gewoon door.  “En dit is nou precies wat we bedoelen, sinds jij weg bent horen we voortdurend dat gerinkel en niemand kan vinden waar het vandaan komt.” “Aha” zei Kreukelbaard, “en nou willen jullie dat ik met een oplossing kom?” “Natuurlijk, jij hebt altijd de beste oplossingen” zei een elf met mooie groene vleugels. “Nou dan gaan we maar eens aan het werk, en als jij nu eens met me mee gaat?”, en Kreukelbaard wees de oudste elf aan, met wie Kreukelbaard als eens eerder had samengewerkt.
Samen gingen ze op weg het bos in, en in de richting van het geluid. De elf vertelde Kreukelbaard dat elke keer als ze dicht bij het geluid kwamen, het geluid stil werd en weer ergens anders in het bos terugkwam. “Hmmm interessant” zei Kreukelbaard, “misschien moeten we nog maar een beetje meer hulp gaan vragen.” “Oh bij wie dan?” “We gaan meneer Uil vragen of hij ons kan komen helpen, hij heeft hele goede ogen in het donker, en kan met zijn grote vleugels veel sneller vooruitkomen dan wij.” Even later zaten ze bij meneer Uil, die meteen besloot mee te helpen om dit mysterie op te lossen. “Er gebeurt de laatste tijd toch niet veel wat mij bezig houdt, dus ik vind dit wel een leuk verzetje. Ik heb het belletje ook gehoord en ik vind ook dat het wel lang genoeg geduurd heeft.” Ze besloten om alle drie op weg te gaan. Al gauw hoorden ze het gerinkel en ze slopen zachtjes dichterbij. Maar weer verdween het gerinkel op het allerlaatste moment. “Nou zeg” zei meneer Uil, “het ziet er naar uit dat ik drastische maatregelen moet nemen. Elf, jij blijft hier en Kreukelbaard, jij klimt op mijn rug, dan zoeken we het gerinkel weer op en vliegen we er gewoon keihard achteraan. Misschien kunnen we hem zo in de val lokken. Elf, als jij alle andere elfjes en de kabouters van het dorp waarschuwt dat ze zich in een halve cirkel in het bos moeten verstoppen dan kunnen wij misschien zorgen dat we degene die het gerinkel veroorzaakt opjagen in jullie richting.” Het elfje ging op weg en meneer Uil en Kreukelbaard stegen op tot boven de bomen. Al gauw hadden ze het gerinkel al weer in de gaten. Uil en Kreukelbaard cirkelden steeds lager boven het geluid en meneer Uil zei: ”Mmm, ik geloof dat ik hem zie.” Kreukelbaard tuurde en tuurde maar zag nog niets. Meneer Uil zakte nog lager en plots zagen ze vanuit de bomen een schaduw vertrekken. De schaduw rinkelde en rinkelde en verdween razendsnel tussen de bomen. “Jee, wat kan er zo snel wegrennen tussen de bomen?” riep Kreukelbaard in het oor van meneer Uil. “Ik denk dat ik het wel weet” riep meneer Uil, ”hou je vast we gaan er achter aan.” Kreukelbaard wilde nog iets roepen maar hij moest zich goed vasthouden in de wervelwind die ontstond toen meneer Uil zijn vleugels inklapte, en als een steen naar beneden suisde. Eenmaal tussen de bomen deed Kreukelbaard zijn ogen dicht. Met een vliegende vaart vloog meneer Uil rakelings langs de bomen en de takken. Kreukelbaard was doodsbang dat ze iets zouden raken en neer zouden storten. “Oehoe, oehoe oehoe” bleef meneer Uil maar schreeuwen. Links, rechts en weer links, achter de razendsnelle dader aan. Ineens hoorde Kreukelbaard boven het geraas van de wind een hard geluid. Hij merkte dat ze langzamer gingen vliegen en deed zijn ogen open. In de verte zag hij de elfjes en kabouters van het bos allemaal op een rij staan of vliegen. Ze sloegen zo hard mogelijk op potten en pannen om de dader af te schrikken om door te vliegen. Meneer Uil haalde de dader in en ineens was de achtervolging afgelopen. Kreukelbaard voelde een tik, hoorde een gekrijs en toen werd het stil en stonden ze op de grond. Even verderop stond een grote vogel te hijgen. Alle kabouters en elfjes kwamen rond de vogel staan.


“Zo” zei meneer Uil, “kijk eens wie we hier hebben, Glimmie de Ekster. Jij hebt het bos hier aardig bezig gehouden hè? Weet je dat?” De ekster knikte en lachte. “Ja ik was jullie steeds te slim af hè, maar ik wilde dan ook niet dat jullie mijn speeltje zouden afpakken.” “Waar is dat speeltje dan nu?” vroeg meneer Uil. “Oh dat weet ik niet, ik heb het laten vallen toen u achter me aan kwam.” “Wij gaan wel zoeken riepen de elfjes.” Niet lang daarna hoorden de anderen ineens gelach en een druk gebabbel uit het bos komen. De elfjes kwamen weer terug en gingen giechelend in een kring staan. “tinkel, tinkel, tinkel” hoorde ze ineens allemaal. “Nou laat eens zien wat jullie gevonden hebben” zei meneer Uil. “Ehh , mmm tja” zei een elfje, “dat ligt wat moeilijk vrezen we.” “Kom op, voor de draad ermee”, riep Kreukelbaard.  Toen haalde een elfje een mooie rode puntmuts met een gouden belletje voor de dag. Het belletje rinkelde zoals al die dagen en nachten. “Aha” zei meneer Uil, “dat is een bekende muts zou ik zeggen.” En meneer Uil keek naar Kreukelbaard. Kreukelbaard was intussen een beetje apart gaan staan en had een hele rode kleur gekregen op zijn beide wangetjes. “Èeeehhh ja , dat is mijn dansmutsje, die was ik zoek. Vlak voordat ik weg moest naar het bos verderop, was die kwijt maar ik had geen tijd meer om te zoeken en dacht dat het geen kwaad kon om te wachten met zoeken tot ik weer terug was.” “Ja” zei Glimmie de ekster, “en ik zag het gouden belletje in het zonlicht schitteren en dacht dat is een leuk speeltje, dat neem ik mee. En ik heb er lang mee kunnen spelen hoor”. “Jaaaaaa dat hebben we gemerkt”,  riepen de kabouters in koor.  “Nou hier heb je je mutsje terug en berg deze maar goed op” zei meneer Uil. “Nee” zei Kreukelbaard, “ik heb jullie zoveel last bezorgd dat ik morgen een feest geef voor iedereen, en dan zet ik mijn mutsje op en kunnen we allemaal op de muziek van het belletje dansen.” “En ik zorg voor de versiering want ik heb nog genoeg glimmertjes liggen”, riep de ekster. Iedereen moest hard lachen en zo was uiteindelijk het mysterie van het belletje toch opgelost.

De Kreukelbaardkronieken: hoofdstuk 6



                                           6. Het verdrietige elfje

Toen ik na het bezoek aan Hollenkom samen met kabouter Kreukelbaard naar huis liep, riep Kreukelbaard me ineens terug.  Ik was al bijna het bos uit en Kreukelbaard stond nog op de plek waar we afscheid hadden genomen. Weer vond ik het bijzonder dat ik zijn stem kon horen terwijl hij toch zo ver weg was. Het lijkt wel of hij met mij kan praten zonder zijn stem te gebruiken en alsof ik hem gewoon in mijn hoofd hoor. Ik liep dus maar terug naar Kreukelbaard en vroeg hem wat er aan de hand was. “We moeten nog even op bezoek bij een elfje”, zei hij. “Oh, hoezo?” “Nou ik hoorde net dat we even met haar moeten gaan praten.” “Gehoord? Van wie dan? Er is hier niemand, en ik heb nog geen enkele kabouter gezien met een telefoon.” “Juist beste jongen, wij praten ook op die andere manier weet je nog, gewoon door de lucht vanuit ons hoofd, net zoals ik ook net met jou heb gedaan.” “Oh ja, maar waarom gaan we nou naar haar toe en waarom vraag je mij mee?” “Omdat het belangrijk is dat we het elfje zien en spreken en omdat het goed is voor jou om dit mee te maken en verder te vertellen.” Zonder iets verder te zeggen gingen we op stap naar een heel donkere plek in het bos. Kreukelbaard wist precies waar hij moest zijn en liep regelrecht op een heel grote en oude boom af. Kreukelbaard zei tegen de boom: ”Bedankt lieve beuk, dat je me geroepen hebt. Waar zit ze verscholen?” Ik snapte er niets van, waarom zou een elfje zich verschuilen? De boom ritselde wat met zijn bladeren en Kreukelbaard keek naar boven. Ik deed het zelfde en zag hoe de boom een beukennootje liet vallen, nou ja vallen, het werd meer weggeslingerd door een zwiep van een van de takken. Het beukennootje beschreef een weide boog en viel vele meters verder op de grond, achter een heuveltje. “Dank je wel”, riep Kreukelbaard en hij liep naar die plek toe. Hij keek achterom en wenkte me dat ik mee moest komen. Net over de heuvel heen geklommen zagen we een verdrietig elfje zitten. Het was een prachtig elfje, eentje die je eigenlijk nooit ziet, zo uitzonderlijk mooi was ze. Ze had hele fijne doorschijnende witte vleugeltjes. Ze had een heel mooi jurkje aan van een kleur paars die zo prachtig was dat ik er stil van werd. Het haar van het elfje hing in goudblonde krullen langs haar hoofd op haar schouders. Ze zat op de grond op het mos met haar beentjes onder zich opgetrokken en haar kinnetje op haar knieën. Kreukelbaard liep naar haar toe en ging naast haar zitten en vroeg wat er aan de hand was. Het elfje snikte even en zei dat ze zich zo anders voelde dan de andere elfjes. Terwijl de andere elfjes allemaal werkjes deden en hun taak uitvoerden, zat zij hier maar te wachten tot ook zij iets kon gaan doen. Maar er was voor haar niets te doen, of misschien kreeg ze wel geen werkje om te doen omdat ze het niet kon. En niemand van de andere elfjes zei iets tegen haar. Ze keken wel maar kwamen nooit een praatje met haar maken. Vast en zeker omdat ze zo dom en anders was. “Maar lief elfje”, zei Kreukelbaard, “kijk nou eens naar jezelf. Je bent oh zo mooi. Je bent denk ik wel de mooiste elf die hier rond vliegt. Met je mooie ragfijne vleugeltjes die zo perfect parelwit zijn dat ze zelfs de kleur van je jurk terugkaatsen. En dan je jurk, zo mooi paars, ik denk de mooiste kleur paars van het bos. Het lijkt wel betoverend. En samen met jouw gouden haren en je groene ogen maakt het dat je inderdaad een bijzonder elfje bent, niet anders maar bijzonder. Want weet je, je bent zo mooi dat de andere elfjes denken dat jij een soort elvenkoningin bent, en dat het heel gewoon is dat jij geen werkjes doet.” “Echt?” zei het elfje, “meen je dat echt?” En ze keek naar mij. Ik zei op mijn manier dat ik nog nooit in mijn leven zo’n mooi elfje had gezien, wat heel erg waar was, want ik had zelfs in het echt nog nooit een elfje gezien. “Maar waarom praten ze dan niet met me, denken ze dan dat ik iets bijzonders ben waar je niet mee kunt praten of zo”, vroeg het elfje. “Nee joh dat doen ze uit eerbied, ze weten niet eens of ze wel met jou mogen praten, omdat je eruit ziet als een elvenkoningin.” “Oh!” zuchtte het elfje. Ze ging rechtop zitten en keek voor het eerst tijdens het gesprek rond. Heel veel andere elfjes waren om haar heen gaan zitten en keken haar aan.


 Toen zei Kreukelbaard tegen het elfje: “Ik denk dat er wel een heel goed werkje voor jou ligt te wachten, maar dat is een heel lastig karweitje hoor.” Het elfje keek nieuwsgierig op naar Kreukelbaard. “Hier verderop is een veld en ik denk dat jij daar heel goed werk kan verrichten. Dat veld heeft weinig kleur en jij met je mooie jurkje straalt zoveel mooi paars licht uit dat je het vast wel leuk vind om daar iets mee te doen voor dit veld.” Het elfje werd helemaal blij en begon nog meer te stralen als ze al deed. De andere elfjes begonnen te klappen en te juichen, want dit was het moment waarop ze hadden gewacht. Kabouter Kreukelbaard nam het elfje mee naar het veld waar hij haar wees waar ze moest gaan zitten. Op het moment dat ze op een bruine struik ging zitten werd haar jurk diep paars en begon te stralen, zo mooi dat iedereen er stil van werd. “Ik denk”, zei Kreukelbaard, “dat jij het eerste elfje wordt dat deze struiken voortaan kleur kan geven. Een heel belangrijke taak, alleen geschikt voor een elfje met de mooiste stralende jurk en vleugels.” Intussen was het elfje op een ander takje gaan zitten, en het takje waar ze vandaan kwam was prachtig paars gekleurd, met hele kleine bloemetjes. Ach wat was het elfje blij. En een voor een kwamen de andere elfjes haar feliciteren en vroegen ze of ze haar mochten helpen met het inkleuren van dit veld. “Ho ho wacht even”, zei Kreukelbaard, “ik vind dat dit een goed moment is om het elfje eerst een mooie naam mee te geven. Ik vind dat ze vanaf vandaag Erica mag heten.” “HOERAAAA” riepen alle elven in koor, en Erica was hartstikke blij en trots. En voortaan komt Erica altijd halverwege de zomer de bloemetjes van deze velden paars kleuren. Ga zelf maar eens kijken hoe mooi paars deze velden kunnen worden. En Erica? Nou die werd heel gelukkig.

Toen ik door Kreukelbaard weer naar huis gebracht werd zei hij: ”Zo zie je maar weer, denk nooit dat je anders bent en daarom niet mee doet, of iets verkeerd doet. Het is zo makkelijk om dat te denken. Maar eigenlijk is het zo dat elk wezen dat leeft iets moois in zich heeft. Of het nou een elfje is, een kabouter, een boom, een plant of een dier. En dat geldt natuurlijk ook voor de mensen. Het is alleen de kunst om iets te vinden waar jij heel goed in bent en wat je heel erg leuk vind om te doen. En als je dat gaat doen ga je net zo stralen als Erica en zal je iedereen blij kunnen maken en verrassen met jou speciale werkjes. Dus nooit aan jezelf twijfelen, en als je ooit iemand als Erica ontmoet, help die dan net zoals ik gedaan heb. Wil jij dit doen in jou mensenwereld en dit verder vertellen, want het is belangrijk dat we elkaar allemaal helpen.” Ik beloofde het Kreukelbaard plechtig en toen ik weer thuis was ben ik dit meteen gaan opschrijven. Voor jou, omdat je geweldig bent en ik nu al weet dat jij heel veel mensen blij kunt maken met waar jij goed in bent en plezier in hebt, al kun je dat nu misschien nog niet zo gauw zien. Maar geloof erin, vraag de elfjes of kabouters om je te helpen en ze zullen er zijn.

De Kreukelbaardkronieken: Hoofdstuk 5


 
                                                        5. Tijd

Al meer dan een week heb ik nu kabouter Kreukelbaard niet meer gezien. Ik heb geen idee waarom. Het enige dat ik weet is dat ik het veel te druk heb om aan hem te denken. Vandaag is het eindelijk weer een beetje rustig en nu ik hier zo lekker zit met een kopje thee en een koekje moet ik ineens weer aan Kreukelbaard denken. En dus ook aan hoelang ik hem al niet gezien of gehoord heb. Ik heb zelfs niet meer aan hem gedacht. Meestal laat Kreukelbaard zelf wel wat van zich horen. Maar nu, niets. Zou er misschien wat aan de hand zijn?
“Nee hoor”, hoor ik plotseling uit het hoge gras achter me. En daar staat kabouter Kreukelbaard. “Nee hoor er is niets met mij aan de hand, maar is er iets met jou aan de hand?” vraagt hij me. “Nee, hoe zo?” vraag ik terug. “Nou, jij vraagt je af of er met mij iets aan de hand is omdat je mij al lang niet gehoord of gezien hebt. Maar ik ben al die tijd echt in de buurt geweest, ik heb jou wél gehoord en gezien. Is het misschien ooit in je opgekomen dat jij het misschien te druk hebt om mij te zien of te horen?” Ineens voel ik dat ik rode wangen krijg. Ja, ik weet dat als je met de natuurwezens contact wil hebben je wel rustig moet zijn, tijd moet nemen voor jezelf en om echt te kijken en te luisteren naar je omgeving. En ik heb me al die tijd zo druk gemaakt dat ik het was die geen contact meer kreeg met de kabouters. Tja, dat was wel een lesje voor me. Af en toe de tijd nemen om te spelen, te dromen of te fantaseren. En was het allemaal nou zo belangrijk wat ik gedaan heb, om geen tijd meer te maken om af en toe even naar mezelf te luisteren of naar de kabouters? Nee dus.
“Ja, sorry Kreukelbaard, je hebt gelijk.” “OK” zei Kreukelbaard, “heb je nog zin om vandaag mee te gaan? We gaan op bezoek bij de kabouters in de Hollenkom.” “De Hollenkom?” vroeg ik, “wat is dat nu weer?” “Nou dat zal je wel zien als we er arriveren.” Dat wilde ik wel eens beleven en dus gingen we op weg. Zoals gewoonlijk wist Kreukelbaard weer precies de weg en na een tijdje arriveerden we aan de rand van het bos waar we doorheen waren gelopen. Ik had geen idee waar we waren want het zag er hier heel anders uit dan ik gewend was. Het bos hield hier wel op maar de bosrand  liep als een halve maan naar links en rechts van mij vandaan. Recht voor mij uit stond een veld met goudgeel koren waartussen ik ook klaprozen zag staan, en zonnebloemen. Ik hoorde bijen zoemen en ik rook zoete geuren die waarschijnlijk van de bloemen afkwamen. Ik heb nooit geweten dat klaprozen zo lekker konden ruiken. Als ik nog verder keek zag ik dat de bosranden weer naar elkaar toekwamen maar helemaal aan de andere kant van het veld een opening lieten waar ik ver doorheen kon kijken en alleen maar lucht zag. Kreukelbaard keek me aan en zei: ”Welkom in Hollenkom.”  “Ja ik zie waarom het hier Hollenkom heet, want dit veld ligt in een soort kom, ingesloten tussen de bomen en je kan het veld van buitenaf alleen maar door die opening zien.” “Ja dat is één manier om het te zien” zei Kreukelbaard “maar wacht nog maar even af.” Meteen ging hij weer verder op pad over een heel klein weggetje door het koren. Zo klein dat ik het niet eens opgemerkt zou hebben en er gewoon langs zou zijn gelopen. Ik liep achter Kreukelbaard aan en langzaamaan hoorde ik steeds meer geluiden. Ik hoorde stemmetjes, ik hoorde gezucht en gesteun, geritsel, van alles.  En toen zag ik het. Ineens kwamen we aan op een heel grote open plek waar allerlei huisjes stonden en waar de geluiden vandaan kwamen. Het waren andere huisjes als ik van kabouters gewend was. Ze waren wat langwerpiger, met meer schoorsteentjes, er stonden overal karretjes, en ik zag heel veel kabouters heen en weer lopen, nou ja lopen, meer dribbelen. Alsof iedereen haast had.  We liepen tussen de huisjes door, de open plek op en ik zei diverse kaboutertjes gedag. Kreukelbaard niet. Het viel me ook op dat geen van de kabouters ons kwam begroeten. We liepen door en kwamen bij een  huisje aan welke groter was als de rest. Hier gingen we naar binnen. Daar was het een drukte van belang. Overal renden kabouters heen en weer, liepen te jouwen met zakken, kratjes, of liepen met gereedschap . Ik zag kabouters met houten balkjes slepen, en kabouters met verfpotjes sjouwen. “Wat is hier aan de hand?” vroeg ik Kreukelbaard. Kreukelbaard zei: ”Dit is het kaboutercentrum voor de seizoenen.  Hier worden alle voorbereidingen getroffen om de natuur voor te bereiden op de vier seizoenen. Je ziet kabouters met kruiwagens en gereedschap om de blaadjes van de bomen roodbruin te kleuren, of ze ervan af te halen voor de herfst. Of je ziet kabouters rond lopen met zaadjes om te zaaien in de zomer. Of om eikeltjes en beukennootjes in de winter uit te delen die ze eerst in de herfst hebben verzameld. De bossen en de dieren moeten elk jaargetijde verzorgd worden. Veel doen de bomen, planten en dieren zelf, maar we moeten zo nu en dan best wel een handje helpen. En dat gebeurt hier vanuit dit seizoenen centrum.” Ik keek nog eens rond en zag inderdaad  de kabouters heel druk en driftig rond dribbelen met hun spulletjes. Er kwam een kabouter op ons af die een grote bos takken droeg. Ik zei hem gedag, maar hij zei niets terug. Hij keek niet eens op. Net zoals ik de andere kabouters ook al eerder had zien doen. Ik vroeg ernaar bij Kreukelbaard. “Waarom zeggen ze niets terug?” “Wat denk je?” zei Kreukelbaard. “Laat het eens goed op je inwerken wat hier plaatsvindt. Je moet hier vast wel wat van herkennen.” Kreukelbaard had een geheimzinnig lachje op zijn gezicht. Ik keek hem niet begrijpend aan en hij zei: ”Denk eens aan afgelopen twee weken.” “Wat?”, zei ik, “je wilt toch niet zeggen dat zij, die kabouters daar, nu net zo druk zijn als ik gedaan heb?” “Ja zeker wel. Ook kabouters hebben hier last van en speciaal deze kabouters die alleen voor de seizoenen werken. De seizoenen zijn soms heel onvoorspelbaar, soms moeten ze ineens heel hard werken om alles voor elkaar te krijgen. En kabouters zijn harde werkers. Alleen, deze kabouters zien altijd zoveel werk wat ze kunnen doen dat ze altijd maar doorgaan en doorgaan, en dat is niet goed voor ze. Kabouters horen ook veel feest te vieren, dat heb je al een keer gezien hè? Dus daarom zijn we vandaag hier. Om de tijd te resetten, stop te zetten en opnieuw te starten. Daarom heet het hier ook Hollenkom. Het heette hier vroeger eigenlijk Hol en Kom. Dat is de eigenschap van deze kabouters, hollen en weer terug komen omdat er nog meer werk is. Dat is later voor het gemak Hollenkom geworden. Maar nu moeten wij aan het werk.” “Wat gaan we dan doen?” vroeg ik. “Nou vorige keer toen we bij kabouter Eikenhart waren heeft hij me ook verteld dat de natuur deze weken even rustig aan doet. Er zullen even geen stormen, of hevige regens zijn, ook geen grote droogte en alles komt even tot rust. Dat is dus ook het moment dat de kabouters hier tot rust mogen komen maar dat moeten we ze wel even laten weten, deze harde werkers, en dat gaan we dus nu doen. Kom mee dan laat ik je zien hoe.”



We liepen door het kabouterstadje naar een wat hogere boom. Aan die boom hing een klok waarvan de wijzers almaar aan het ronddraaien waren, alsof die dolgedraaid waren. Er zat ook een vogel bij die steeds maar weer “koek koek, koek koek” riep. Kreukelbaard liep naar de boom, opende een deurtje en haalde de koekoek naar binnen. De wijzers gingen langzamer lopen en stonden toen ineens stil. “Zo dat is dat, die is voorlopig weer even stil.” Op het zelfde moment dat de klok stil bleef staan viel er over het dorp een kalme rust. Ik keek achterom en zag dat de kabouters hun spulletjes aan het opruimen waren en dat ze allemaal verdwenen in hun huisjes. Het werd stil, heel stil. “Zo en nu gaan we wachten” zei Kreukelbaard. “Waar wachten we dan op?” vroeg ik. “Totdat de kabouters van Hollenkom weer wakker worden, zichzelf worden en weer tevoorschijn komen. Intussen gaan wij lekkere brandnetelthee drinken met een korenkoekje erbij.” Toen we zo een uurtje in de schaduw van een mooie boom zaten te genieten van onze thee, zagen we langzaam een paar deurtjes open gaan . Een voor een kwamen de kabouters weer naar buiten, ze gingen allemaal bij elkaar staan in een grote groep en toen alle kabouters er weer waren steeg er een heel hard gejuich op en vlogen alle puntmutsjes de lucht in. De kabouters vielen elkaar in de armen, knuffelden elkaar en begonnen feest te vieren. Een kabouter kwam naar ons toe en bedankte Kreukelbaard dat hij weer langs was gekomen. “Ja het is weer tijd voor een feestje hè?” zei Kreukelbaard. We werden allebei uitgenodigd om mee te doen met het feest, dat de verdere dag en een groot deel van de nacht duurde. Het was wel duidelijk dat de kabouters het weer heerlijk vonden om elkaar zo te zien, in alle rust en plezier. En dat deed me herinneren dat ik dat ook maar moest gaan doen, af en toe even goed voor mezelf zorgen, even goed uitrusten om met de mensen waar ik van houd plezier te maken. Het is wel duidelijk dat dit ook heel belangrijk is. Ik keek naar Kreukelbaard en hij lachte breed. “Je hebt je les geleerd zie ik”, zei hij. Ik knikte. “Goed zo, dan is het nu weer tijd om naar huis te gaan. Tot de volgende keer”. “Dank je wel Kreukelbaard, en ik zal beloven om goed te blijven luisteren en te kijken naar alles en iedereen waar ik wat van kan leren.