vrijdag 8 juni 2018

Hoofdstuk 3: Eikenhart


                                                   3. Eikenhart

Vandaag, zo vertelde Kreukelbaard me, zouden we een heel oude kabouter gaan opzoeken. Eens in het jaar gaat Kreukelbaard daar naar toe omdat deze kabouter een van de boom-kabouters is die hij altijd om raad vraagt. Ik vroeg aan Kreukelbaard waarom hij om raad zou moeten vragen. Ik dacht dat kabouters alles wisten. “Ha ha” lachte Kreukelbaard, “we weten veel ja, maar er gebeurt ook zoveel op deze aarde, en er is ook zoveel te doen op deze aarde dat we wel af en toe bij deze kabouter langsgaan om even te overleggen. Soms zijn we ergens anders nodig, waar meer hulp gewenst is doordat er ergens een stuk bos wordt gekapt en we de dieren die daar normaal wonen moeten helpen een andere plek te vinden. Of om het evenwicht weer te herstellen als er veel bomen verdwijnen. Dan moeten we soms tegenmaatregelen nemen en iets anders verzinnen.” “Oh”, zei ik, “dat heb ik nooit geweten en ik denk dat een heleboel andere mensen dat ook niet weten.” “Ach, er zijn nog zoveel dingen die jullie mensen niet weten. Dat is niet erg, dat komt wel goed, als jullie maar eens een beetje gingen nadenken, net zoals jij dat nu doet.” “Ik?” zei ik. “Ja jij, want jij staat open voor wat je nu hier meemaakt. Anderen zouden hierom lachen en zeggen wat een onzin, al die sprookjes. Jij bent bereid om verder te kijken, verder te denken en verder te geloven. Sommige mensen noemen dat fantaseren. Maar misschien zijn al jullie sprookjes ooit allemaal wel eens echt gebeurd!!!” Met die woorden ging Kreukelbaard op stap het bos in en riep achterom of ik wilde volgen.
Ik ging hem achterna een bos in, wat me echt oud leek. Grote knoestige bomen met dikke takken en veel mos op de stammen. We liepen tussen de bomen door en Kreukelbaard wist precies welke paadjes hij moest nemen. Hij wist precies waar we een beekje over konden steken, al huppelend van steen naar steen. En bijna gleed ik een keer uit. Zo soepel als die oude kabouter dat deed zeg, zo lastig vond ik het om op die stenen te blijven staan. Al lopende plukte Kreukelbaard bessen en liet ze me proeven. Hmm heerlijk, en ik zei: “Wat een heerlijke frambozen, dat die hier zo maar groeien.” “Frambes” zei Kreukelbaard. “Pardon frambes? Framboos zal je bedoelen.” “Nee” zei Kreukelbaard, “want deze vrucht is nooit bóós maar altijd zoet, en heet dus gewoon frambés. Jullie mensen hebben deze bes gewoon framboos genoemd.” Ik keek Kreukelbaard ongelovig aan maar hij liep al verder. Even later vertelde hij me dat we op weg waren naar kabouter Eikenhart. Kabouter Eikenhart was een heel oude kabouter van ongeveer 980 jaar. Niemand wist het precies en niemand durfde het ook te vragen. “Eikenhart is een hele goede kabouter en weet veel van de omgeving. Bij hem kunnen we alles vragen. We zijn er bijna. Vandaag ga ik naar hem toe omdat we hoog bezoek krijgen in het bos en ik graag wil weten wat wij in het bos moeten regelen voor dit bezoek.” “Wie komt er dan” vroeg ik. “Dat weet ik nog niet en ik zal dát ook wel horen. Het moet in ieder geval een groot feest worden. Zo nog een klein stukje en dan zijn we er.” Al een tijdje was het me opgevallen dat het bos hier heel stil was, en vredig. Alle bomen stonden heel recht en statig. “Zo, hier zijn we dan” zei Kreukelbaard. “Mag ik je voorstellen aan kabouter Eikenhart?” Ik keek op, keek om me heen, naar links en rechts, maar zag geen kabouter. Ik durfde Kreukelbaard niet te vragen waar hij dan was. Ik dacht dat ik hem gewoon niet kon zien en alleen Kreukelbaard hem kon zien omdat Kreukelbaard dat zelf wilde. “Nee joh” zei Kreukelbaard.” Oh jee, hij had mijn gedachten weer geraden. “Eh, tja” zei ik, “het spijt me maar ik zie hem niet.” “Dat komt omdat je niet goed kijkt. Niet erg, dat is een mensenkwaal. De meeste mensen die in het bos lopen zien maar een heel klein deel.” Kreukelbaard wees op een boom, “Daar, dat is Eikenhart.” “Ehh, ik zie een boom.” “Ja zie je die werkelijk of zie je ook iets anders?” Ik ging met mijn ogen de hele boom langs en ik meende ineens een gezicht te herkennen in de knoesten en knollen op de stam. “Is dat daar zijn gezicht?” vroeg ik. “Juist dat klopt.” Ik keek nog eens goed en langzaam begon ik het te zien. Twee scheuren in de bast van de stam begroeid met mos  vormden zijn wenkbrauwen, zijn ogen waren kleine holtes in de stam, zijn mond was een groot gapend gat en zijn neus was een dikke knoest waar volgens mij
vroeger wel een dikke tak had kunnen zitten. Meer en meer begon ik te ontdekken, als ik maar lang genoeg keek. Ik zag nu ook twee armen in de vorm van afhangende takken. Zijn handen leken wel de topjes van knotwilgen. Benen zag ik niet maar op de grond splitste de stam zich in een aantal dikke wortels waarvan er twee zomaar voeten konden zijn. “Ok” zei ik, “ik denk dat ik hem zie.” En ik begon ook een soort gezoem te horen. Toen ik daar naar vroeg zei Kreukelbaard dat Eikenhart sliep en snurkte, en dat we moesten wachten tot hij wakker werd. In de tussentijd zochten we paddenstoelen die we op konden eten, aten we frambessen en blauwe bosparels, en dronken we uit een beekje in de buurt.
Plotseling hoorde ik geritsel en keek ik om naar Eikenhart. Het geritsel werd een enorm gekraak alsof er een storm door het bos heen ging. “Wees niet bang, Eikenhart wordt wakker en hij rekt zich alleen maar uit.” Toen werd het weer stil. Kreukelbaard en ik liepen naar Eikenhart en gingen op een elfenbankje zitten. Een laag gebrom werd hoorbaar en Kreukelbaard begon te praten. Blijkbaar was het gebrom de taal van Eikenhart want elke keer als Kreukelbaard stil was begon Eikenhart te brommen. Het was boomtaal. De kabouters noemen dat “met elkaar bomen”, net als wij zeggen dat we met elkaar praten. Na een tijdje zei Kreukelbaard dat hij klaar was, maar dat Eikenhart kennis met mij wilde maken. Het kwam niet zo vaak voor dat een mens zo met een kabouter meekwam om naar Eikenhart te luisteren. Ik vroeg dus wat ik moest doen en Kreukelbaard vertelde me om naar boven te klimmen via de takken die ik daarvoor vanzelf zou vinden. Ik zocht om de boom en inderdaad, er groeiden takken aan de stam die een soort trapje vormden. Ik klom naar boven en vroeg hoe ver ik moest klimmen. Kreukelbaard riep vanaf de grond dat Eikenhart dat wel zou laten weten. Ik klom hoger en hoger, totdat ik bijna niet meer verder kon en eigenlijk ook niet meer durfde. Ik keek naar beneden en zag Kreukelbaard heel klein. Ik vroeg me net af of ik nog hoger zou moeten klimmen toen ik een zacht geritsel hoorde in de bladeren en de takken een stukje opzij gingen.

Wat ik toen zag benam me de adem. Zoooo mooi. Ik keek over de boomtoppen uit. Ik zag een groen dak van bladeren met wel duizenden vogels die aan het kwetteren en fluiten waren. Ik zag de blauwe lucht met witte wolkjes en ineens voelde ik me heel gelukkig en vredig. Heel zachtjes hoorde ik het gebrom van Eikenhart en op de een of andere manier verstond ik hem, begreep ik hem. Alsof er iets  aan me betoverd was. Eikenhart vertelde me, dat hij de hoeder van de bossen was, dat hij een oogje hield op wat er in de bossen gebeurde. Niet alleen dit bos maar ook vele bossen in de wijde omtrek. Hij had via de lucht en de wind contact met andere boomkabouters en zo wisten ze van elkaar wat er over de hele wereld gebeurde in de bossen, konden ze overleggen wat ze moesten doen en hoe ze het zouden regelen. Via boswezens zoals kabouters, elfjes, trollen, en nog veel meer natuurwezens, kon er hulp gegeven worden aan de bossen en degenen die daar leefden. De kabouters, elfjes en trollen vroegen dan weer de hulp van alle dieren en zo kon er goed voor de bossen van de wereld worden gezorgd. Maar Eikenhart en zijn vrienden maakten zich zorgen omdat de mensen zoveel bomen kapten. Hij dacht dat mijn bezoek aan hem niet voor niets was en misschien kon ik eens aan de mensen vertellen wat er allemaal in de bossen gebeurde. En hoe jammer het zou zijn als alle boswezentjes zouden moeten verdwijnen. En toen werd het stil. Ik zat daar nog een tijd te denken over wat hij gezegd had en ik wist nog niet wat ik daarmee aan moest. Ik bleef rond kijken en voelde me ineens heel verdrietig. Ik moest er niet aan denken dat al die mooie bossen zouden verdwijnen met alle onze vrienden van het bos. Kreukelbaard riep ineens van heel ver: ”Hé..kom je nog naar beneden…Eikenhart slaapt alweer hoor.” Langzaam klom ik naar beneden, voorzichtig om Eikenhart geen pijn te doen en om hem niet wakker te maken. Ik moest er niet aan denken dat hij zich zou uitrekken als ik nog in de boom zat! De hele wandeling terug bleef ik denken aan dat mooie uitzicht en aan wat Eikenhart had gezegd. Toen ik weer thuis was, was ik helemaal vergeten om aan Kreukelbaard te vragen wie er nou op bezoek zou komen….

Geen opmerkingen:

Een reactie posten