zaterdag 23 juni 2018

Hfdst 4. Uilenbabbels




                                              4. Uilenbabbels    

Ik moest vanmorgen sterk denken aan kabouter Kreukelbaard. Ik ben al een paar dagen niet met hem op stap geweest en ik was alle eerdere avonturen alweer een beetje vergeten. Maar vanochtend stond ik op en moest meteen aan hem denken. Volgens mij gaan we elkaar vandaag weer ontmoeten. Ik was eigenlijk niet van plan om naar het bos te gaan maar ja, nu bleef het idee aan me knagen dat hij daar misschien op mij zou staan wachten. Ik maakte dus mijn ontbijtje klaar en maakte meteen een extra paar boterhammetjes voor onderweg, hoewel ik wist dat er in het bos voldoende lekkere dingen aanwezig waren om geen honger te krijgen. Dat had ik wel van Kreukelbaard geleerd.
Terwijl ik zo bezig was hoorde ik een vreemd getik. Ik dacht eerst dat het begon te regenen of dat het de vogeltjes waren die om brood kwamen vragen. Dat gebeurde de laatste tijd wel vaker. Sinds ik met Kreukelbaard om ga lijkt het wel of er veel meer onverwachte dingen gebeuren, zoals vogeltjes die gewoon op de deurmat komen zitten of op de rugleuning van de tuinstoelen komen zitten en naar binnen kijken alsof ze willen vragen: ”Nou heb je nog een stukje brood?”  Hoor, daar is het getik weer. Ik besloot bij het raam te gaan kijken en daar zag ik een eekhoorntje. Nu woon ik dicht bij het bos maar een eekhoorntje onder mijn raam, dat had ik nog nooit gezien. Ik keek naar het eekhoorntje en het leek wel of deze wilde zeggen dat ik mee moest komen. Het bleef heen en weer huppelen tussen het bospad en het raam. Ik besloot gauw mijn spulletjes te pakken en achter het eekhoorntje aan te lopen. Al gauw kwam ik aan de rand van het bos waar een ongeduldige Kreukelbaard stond te wachten. ”Hè hè, ben je daar eindelijk. Heb je me niet gehoord soms?” “Gehoord?” zei ik, “ik heb je helemaal niet gehoord, alleen moest ik aan je denken toen ik wakker werd.” “Ja dat bedoel ik, heb je me gehoord?”, zei Kreukelbaard. Ik was weer verbaasd. Kon Kreukelbaard met mij praten terwijl hij niet eens in de buurt was? Ik had niet veel tijd om erover na te denken want Kreukelbaard liep al met een flink tempo het bos in. “Waarom heb je zo’n haast?” vroeg ik. “Omdat het vandaag een belangrijke dag is, we krijgen bezoek.” Ineens moest ik weer terug denken aan het bezoek aan Eikenhart. “Oh ja, wie komt er nu eigenlijk?” vroeg ik . “Vandaag krijgen we bezoek van de grote wijze uil” zei Kreukelbaard. “Die komt langs om feest te vieren.” ”Om feest te vieren, zo maar?” “Ja”, zei Kreukelbaard. “Feest vieren is belangrijk. Dat is het eerste wat kabouters leren, om goed feest te kunnen vieren. Het is niet de bedoeling dat we alleen maar werken en zorgen voor de bossen, de planten en de dieren, maar we mogen ook feest maken. Op die manier komen we dan allemaal bij elkaar, dansen en zingen we samen. Alle kabouters kunnen dan lekker bijpraten en zo blijven we op de hoogte van wat er allemaal gebeurt in kabouterland. En zo blijven we ook allemaal blij en vredig. Feestvieren is belangrijk. Als je iets gedaan hebt wat voor jou heel goed was of waar je een heel goed gevoel van over hebt gehouden, dan heb je toch een reden om feest te vieren? Dat zijn jullie vergeten hè? Je mag om de kleinste dingen feest vieren hoor. En je moet het regelmatig doen en het hoeft helemaal niet zo’n groot feest te zijn als je denkt. Jullie vieren te weinig feest en als je dan een feestje viert, wordt het gauw een heel groot feest en is het feest vaak niet leuk meer. Het moet spontaan zijn. Kom we gaan gauw naar kabouterdorp want ze wachten al op ons.” Na een halfuurtje lopen kwamen we in kabouterdorp aan. Kleine huisjes stonden her en der verspreid tussen en in de bomen. Kabouters zaten op paddenstoelen, elfjes vlogen van bloem naar bloem. Toen ik goed keek zag ik dat iedereen bezig was om iets voor te bereiden voor het feest.  Ik zag elfjes met gekleurd stuifmeel een grote tafel versieren die in het midden van het dorp stond. Andere elfjes brachten kleine bloemblaadjes mee. Bijtjes namen honing mee aan hun pootjes en lieten de druppeltjes honing  in kleine kommetjes vallen. Ik zag kabouters sjouwen met kleine tonnetjes waar drank in zat. Tonnetjes met bier en wijn, die ze zelf gemaakt hadden. Ik zag lieveheersbeestjes die als versiering op de tafel gingen zitten en een lang kleurig lint maakten. Verschillende vogels maakten muziek en zongen hun hoogste lied. Er waren kabouters bezig met een mooi groot vuur waar een grote steen op lag, en op die steen werden lekkere zoete broodjes gebakken. Heerlijk rook het hier en het zag er zo leuk en lief uit. Iedereen die op het feest kwam deed iets om het feest tot een succes te maken. “En waar is nu de wijze uil?” vroeg ik. “Oh die komt zo. Die is even aan het rusten voordat het feest begint. Hij heeft een heel eind moeten vliegen voor hij hier was. En weet je, eigenlijk slapen uilen overdag. Hij zal zo wel komen want hij opent het feest.” Ik zag dat iedereen al een beetje een plaatsje uitzocht aan tafel of bij het vuur. En er werd heel gezellig gepraat over waar iedereen de afgelopen tijd mee bezig was geweest. En er werd gelachen.
Toen iedereen klaar was en op een plekje zat zei Kreukelbaard dat het tijd was voor het grote kabouterlied. Meneer Uil zou dan vanzelf wel komen. Elfjes en vogels en een paar kabouters begonnen met de muziek en alle kabouters begonnen te zingen:
Hé ha, hé ho, hé hei
Het leven maakt ons blij,
Kabouters weer bijeen,
Humeurig is er geen,
We zingen, dansen en eten,
En zorgen worden vergeten,
Kabouters, elfjes en dieren,
Bijeen om het feest te vieren.

Toen het lied af was klapten alle aanwezigen om het hardst, kabouters en elfjes in hun handen, de dieren met hun pootjes, vogels met hun vleugels en zelfs de bomen, planten en bloemen deden mee. Het was zo’n vrolijke boel. En toen werd het stil. Héél stil. Van de uil was nog niets gezien. “Hij is er toch wel?” vroeg ik aan Kreukelbaard. Hij zei niets. Ik zag iedereen heel stil worden. Iedereen keek naar elkaar. Niemand die iets zei of deed. Toen stond er een kleine kabouter op en zei: ”Waar is meneer Uil?” Niemand gaf het antwoord. Kreukelbaard stond op en zei: ”Iemand moet gaan kijken waar hij blijft. Misschien is er wat gebeurd of slaapt hij gewoon nog.” “Nou”, zei een andere kabouter, “ga jij dan eens kijken, jij kent meneer Uil het best.” En zo gezegd zo gedaan. Kreukelbaard ging het bos in waar meneer Uil normaal in zijn boom zat. Toen we dichterbij kwamen hoorde we een raar geluid: ”oehoehk, oehoehk, hik hik oehoehk.” “Wat is dat nou?” zei Kreukelbaard en rende vooruit. Daar zat meneer Uil op de grond. In een grote plas kabouterbier, wat uit een kapotte bierton was gestroomd. “Wat is er gebeurd meneer Uil?” “Oehoehk, ik schaam me zo, ik durf de kabouters en de dieren en elfjes zo niet meer onder ogen te komen. Ik als wijze uil oehohk. Oh wat erg.” “Maar meneer Uil, bent u soms dronken?” “Nou niet dronken maar wel aangeschoten.” Een aangeschoten uil, dacht ik, het moet niet gekker worden. “Maar waarom heeft u dan al dat bier opgedronken?” “Opgedronken?” zei meneer Uil, “ik moest vechten voor mijn leven, ik werd ineens door die ton aangevallen, en ik sloeg om me heen met mijn vleugels waardoor de ton brak en toen verdronk ik bijna in het bier. Ik moest het wel drinken zeg.” Kreukelbaard begon heel hard te lachen en de wijze uil keek de andere kant op. “U heeft een mooie babbel meneer Uil maar ik denk dat ik weet wat er gebeurd is. U zat daar op die tak te slapen, en een vergeetachtige kabouter heeft hier die ton achtergelaten. Toen u ons hoorde zingen schrok u wakker en”….”Ja ja ja laat maar” zei meneer Uil, “je hebt gelijk…ik ben in de ton gevallen. Oehoehk hik. En nu kan ik mijn toespraak niet meer houden want ik heb steeds de hik oehoehk.”  “Ach kom nou meneer Uil, u kunt gewoon naar ons feest komen en ik zal iedereen wel even voorbereiden.” Kreukelbaard liep terug naar het feest en vertelde dat meneer Uil zo zou komen. Meneer Uil had nog even tijd nodig omdat hij had begrepen dat er niet veel te vertellen viel. Alle aanwezigen hadden alle reden om feest te vieren, alleen al doordat ze zo goed met elkaar omgingen en een voorbeeld waren voor alle anderen. Meneer Uil verscheen uit het bos en alle aanwezigen gingen staan om hem goed te zien. Meneer Uil deed zijn toespraak met heel veel keertjes “oehohk hik” en het viel alle kabouters op dat deze toespraak heel anders was dan anders. Niemand begreep er veel van. Toen meneer Uil uitgesproken was werd het stil. Niemand wist hoe ze moesten reageren, totdat een kleine ondeugende kabouter zei: ”Nou dat waren mooie uilenbabbels hoor maar mag ik nou taart?” Iedereen begon hard te lachen en het feest barstte los. Meneer Uil was opgelucht dat hij gewoon mee kon feesten zonder dat hij een vreemde naam had gekregen. Maar de kabouters van het bos wisten wel beter!!

vrijdag 8 juni 2018

Hoofdstuk 3: Eikenhart


                                                   3. Eikenhart

Vandaag, zo vertelde Kreukelbaard me, zouden we een heel oude kabouter gaan opzoeken. Eens in het jaar gaat Kreukelbaard daar naar toe omdat deze kabouter een van de boom-kabouters is die hij altijd om raad vraagt. Ik vroeg aan Kreukelbaard waarom hij om raad zou moeten vragen. Ik dacht dat kabouters alles wisten. “Ha ha” lachte Kreukelbaard, “we weten veel ja, maar er gebeurt ook zoveel op deze aarde, en er is ook zoveel te doen op deze aarde dat we wel af en toe bij deze kabouter langsgaan om even te overleggen. Soms zijn we ergens anders nodig, waar meer hulp gewenst is doordat er ergens een stuk bos wordt gekapt en we de dieren die daar normaal wonen moeten helpen een andere plek te vinden. Of om het evenwicht weer te herstellen als er veel bomen verdwijnen. Dan moeten we soms tegenmaatregelen nemen en iets anders verzinnen.” “Oh”, zei ik, “dat heb ik nooit geweten en ik denk dat een heleboel andere mensen dat ook niet weten.” “Ach, er zijn nog zoveel dingen die jullie mensen niet weten. Dat is niet erg, dat komt wel goed, als jullie maar eens een beetje gingen nadenken, net zoals jij dat nu doet.” “Ik?” zei ik. “Ja jij, want jij staat open voor wat je nu hier meemaakt. Anderen zouden hierom lachen en zeggen wat een onzin, al die sprookjes. Jij bent bereid om verder te kijken, verder te denken en verder te geloven. Sommige mensen noemen dat fantaseren. Maar misschien zijn al jullie sprookjes ooit allemaal wel eens echt gebeurd!!!” Met die woorden ging Kreukelbaard op stap het bos in en riep achterom of ik wilde volgen.
Ik ging hem achterna een bos in, wat me echt oud leek. Grote knoestige bomen met dikke takken en veel mos op de stammen. We liepen tussen de bomen door en Kreukelbaard wist precies welke paadjes hij moest nemen. Hij wist precies waar we een beekje over konden steken, al huppelend van steen naar steen. En bijna gleed ik een keer uit. Zo soepel als die oude kabouter dat deed zeg, zo lastig vond ik het om op die stenen te blijven staan. Al lopende plukte Kreukelbaard bessen en liet ze me proeven. Hmm heerlijk, en ik zei: “Wat een heerlijke frambozen, dat die hier zo maar groeien.” “Frambes” zei Kreukelbaard. “Pardon frambes? Framboos zal je bedoelen.” “Nee” zei Kreukelbaard, “want deze vrucht is nooit bóós maar altijd zoet, en heet dus gewoon frambés. Jullie mensen hebben deze bes gewoon framboos genoemd.” Ik keek Kreukelbaard ongelovig aan maar hij liep al verder. Even later vertelde hij me dat we op weg waren naar kabouter Eikenhart. Kabouter Eikenhart was een heel oude kabouter van ongeveer 980 jaar. Niemand wist het precies en niemand durfde het ook te vragen. “Eikenhart is een hele goede kabouter en weet veel van de omgeving. Bij hem kunnen we alles vragen. We zijn er bijna. Vandaag ga ik naar hem toe omdat we hoog bezoek krijgen in het bos en ik graag wil weten wat wij in het bos moeten regelen voor dit bezoek.” “Wie komt er dan” vroeg ik. “Dat weet ik nog niet en ik zal dát ook wel horen. Het moet in ieder geval een groot feest worden. Zo nog een klein stukje en dan zijn we er.” Al een tijdje was het me opgevallen dat het bos hier heel stil was, en vredig. Alle bomen stonden heel recht en statig. “Zo, hier zijn we dan” zei Kreukelbaard. “Mag ik je voorstellen aan kabouter Eikenhart?” Ik keek op, keek om me heen, naar links en rechts, maar zag geen kabouter. Ik durfde Kreukelbaard niet te vragen waar hij dan was. Ik dacht dat ik hem gewoon niet kon zien en alleen Kreukelbaard hem kon zien omdat Kreukelbaard dat zelf wilde. “Nee joh” zei Kreukelbaard.” Oh jee, hij had mijn gedachten weer geraden. “Eh, tja” zei ik, “het spijt me maar ik zie hem niet.” “Dat komt omdat je niet goed kijkt. Niet erg, dat is een mensenkwaal. De meeste mensen die in het bos lopen zien maar een heel klein deel.” Kreukelbaard wees op een boom, “Daar, dat is Eikenhart.” “Ehh, ik zie een boom.” “Ja zie je die werkelijk of zie je ook iets anders?” Ik ging met mijn ogen de hele boom langs en ik meende ineens een gezicht te herkennen in de knoesten en knollen op de stam. “Is dat daar zijn gezicht?” vroeg ik. “Juist dat klopt.” Ik keek nog eens goed en langzaam begon ik het te zien. Twee scheuren in de bast van de stam begroeid met mos  vormden zijn wenkbrauwen, zijn ogen waren kleine holtes in de stam, zijn mond was een groot gapend gat en zijn neus was een dikke knoest waar volgens mij
vroeger wel een dikke tak had kunnen zitten. Meer en meer begon ik te ontdekken, als ik maar lang genoeg keek. Ik zag nu ook twee armen in de vorm van afhangende takken. Zijn handen leken wel de topjes van knotwilgen. Benen zag ik niet maar op de grond splitste de stam zich in een aantal dikke wortels waarvan er twee zomaar voeten konden zijn. “Ok” zei ik, “ik denk dat ik hem zie.” En ik begon ook een soort gezoem te horen. Toen ik daar naar vroeg zei Kreukelbaard dat Eikenhart sliep en snurkte, en dat we moesten wachten tot hij wakker werd. In de tussentijd zochten we paddenstoelen die we op konden eten, aten we frambessen en blauwe bosparels, en dronken we uit een beekje in de buurt.
Plotseling hoorde ik geritsel en keek ik om naar Eikenhart. Het geritsel werd een enorm gekraak alsof er een storm door het bos heen ging. “Wees niet bang, Eikenhart wordt wakker en hij rekt zich alleen maar uit.” Toen werd het weer stil. Kreukelbaard en ik liepen naar Eikenhart en gingen op een elfenbankje zitten. Een laag gebrom werd hoorbaar en Kreukelbaard begon te praten. Blijkbaar was het gebrom de taal van Eikenhart want elke keer als Kreukelbaard stil was begon Eikenhart te brommen. Het was boomtaal. De kabouters noemen dat “met elkaar bomen”, net als wij zeggen dat we met elkaar praten. Na een tijdje zei Kreukelbaard dat hij klaar was, maar dat Eikenhart kennis met mij wilde maken. Het kwam niet zo vaak voor dat een mens zo met een kabouter meekwam om naar Eikenhart te luisteren. Ik vroeg dus wat ik moest doen en Kreukelbaard vertelde me om naar boven te klimmen via de takken die ik daarvoor vanzelf zou vinden. Ik zocht om de boom en inderdaad, er groeiden takken aan de stam die een soort trapje vormden. Ik klom naar boven en vroeg hoe ver ik moest klimmen. Kreukelbaard riep vanaf de grond dat Eikenhart dat wel zou laten weten. Ik klom hoger en hoger, totdat ik bijna niet meer verder kon en eigenlijk ook niet meer durfde. Ik keek naar beneden en zag Kreukelbaard heel klein. Ik vroeg me net af of ik nog hoger zou moeten klimmen toen ik een zacht geritsel hoorde in de bladeren en de takken een stukje opzij gingen.

Wat ik toen zag benam me de adem. Zoooo mooi. Ik keek over de boomtoppen uit. Ik zag een groen dak van bladeren met wel duizenden vogels die aan het kwetteren en fluiten waren. Ik zag de blauwe lucht met witte wolkjes en ineens voelde ik me heel gelukkig en vredig. Heel zachtjes hoorde ik het gebrom van Eikenhart en op de een of andere manier verstond ik hem, begreep ik hem. Alsof er iets  aan me betoverd was. Eikenhart vertelde me, dat hij de hoeder van de bossen was, dat hij een oogje hield op wat er in de bossen gebeurde. Niet alleen dit bos maar ook vele bossen in de wijde omtrek. Hij had via de lucht en de wind contact met andere boomkabouters en zo wisten ze van elkaar wat er over de hele wereld gebeurde in de bossen, konden ze overleggen wat ze moesten doen en hoe ze het zouden regelen. Via boswezens zoals kabouters, elfjes, trollen, en nog veel meer natuurwezens, kon er hulp gegeven worden aan de bossen en degenen die daar leefden. De kabouters, elfjes en trollen vroegen dan weer de hulp van alle dieren en zo kon er goed voor de bossen van de wereld worden gezorgd. Maar Eikenhart en zijn vrienden maakten zich zorgen omdat de mensen zoveel bomen kapten. Hij dacht dat mijn bezoek aan hem niet voor niets was en misschien kon ik eens aan de mensen vertellen wat er allemaal in de bossen gebeurde. En hoe jammer het zou zijn als alle boswezentjes zouden moeten verdwijnen. En toen werd het stil. Ik zat daar nog een tijd te denken over wat hij gezegd had en ik wist nog niet wat ik daarmee aan moest. Ik bleef rond kijken en voelde me ineens heel verdrietig. Ik moest er niet aan denken dat al die mooie bossen zouden verdwijnen met alle onze vrienden van het bos. Kreukelbaard riep ineens van heel ver: ”Hé..kom je nog naar beneden…Eikenhart slaapt alweer hoor.” Langzaam klom ik naar beneden, voorzichtig om Eikenhart geen pijn te doen en om hem niet wakker te maken. Ik moest er niet aan denken dat hij zich zou uitrekken als ik nog in de boom zat! De hele wandeling terug bleef ik denken aan dat mooie uitzicht en aan wat Eikenhart had gezegd. Toen ik weer thuis was, was ik helemaal vergeten om aan Kreukelbaard te vragen wie er nou op bezoek zou komen….