4. Uilenbabbels
Ik moest
vanmorgen sterk denken aan kabouter Kreukelbaard. Ik ben al een paar dagen niet
met hem op stap geweest en ik was alle eerdere avonturen alweer een beetje
vergeten. Maar vanochtend stond ik op en moest meteen aan hem denken. Volgens
mij gaan we elkaar vandaag weer ontmoeten. Ik was eigenlijk niet van plan om
naar het bos te gaan maar ja, nu bleef het idee aan me knagen dat hij daar
misschien op mij zou staan wachten. Ik maakte dus mijn ontbijtje klaar en
maakte meteen een extra paar boterhammetjes voor onderweg, hoewel ik wist dat
er in het bos voldoende lekkere dingen aanwezig waren om geen honger te
krijgen. Dat had ik wel van Kreukelbaard geleerd.
Terwijl ik
zo bezig was hoorde ik een vreemd getik. Ik dacht eerst dat het begon te
regenen of dat het de vogeltjes waren die om brood kwamen vragen. Dat gebeurde
de laatste tijd wel vaker. Sinds ik met Kreukelbaard om ga lijkt het wel of er
veel meer onverwachte dingen gebeuren, zoals vogeltjes die gewoon op de deurmat
komen zitten of op de rugleuning van de tuinstoelen komen zitten en naar binnen
kijken alsof ze willen vragen: ”Nou heb je nog een stukje brood?” Hoor, daar is het getik weer. Ik besloot bij
het raam te gaan kijken en daar zag ik een eekhoorntje. Nu woon ik dicht bij
het bos maar een eekhoorntje onder mijn raam, dat had ik nog nooit gezien. Ik
keek naar het eekhoorntje en het leek wel of deze wilde zeggen dat ik mee moest
komen. Het bleef heen en weer huppelen tussen het bospad en het raam. Ik
besloot gauw mijn spulletjes te pakken en achter het eekhoorntje aan te lopen.
Al gauw kwam ik aan de rand van het bos waar een ongeduldige Kreukelbaard stond
te wachten. ”Hè hè, ben je daar eindelijk. Heb je me niet gehoord soms?” “Gehoord?”
zei ik, “ik heb je helemaal niet gehoord, alleen moest ik aan je denken toen ik
wakker werd.” “Ja dat bedoel ik, heb je me gehoord?”, zei Kreukelbaard. Ik was
weer verbaasd. Kon Kreukelbaard met mij praten terwijl hij niet eens in de
buurt was? Ik had niet veel tijd om erover na te denken want Kreukelbaard liep
al met een flink tempo het bos in. “Waarom heb je zo’n haast?” vroeg ik. “Omdat
het vandaag een belangrijke dag is, we krijgen bezoek.” Ineens moest ik weer
terug denken aan het bezoek aan Eikenhart. “Oh ja, wie komt er nu eigenlijk?”
vroeg ik . “Vandaag krijgen we bezoek van de grote wijze uil” zei Kreukelbaard.
“Die komt langs om feest te vieren.” ”Om feest te vieren, zo maar?” “Ja”, zei Kreukelbaard.
“Feest vieren is belangrijk. Dat is het eerste wat kabouters leren, om goed feest
te kunnen vieren. Het is niet de bedoeling dat we alleen maar werken en zorgen
voor de bossen, de planten en de dieren, maar we mogen ook feest maken. Op die
manier komen we dan allemaal bij elkaar, dansen en zingen we samen. Alle
kabouters kunnen dan lekker bijpraten en zo blijven we op de hoogte van wat er
allemaal gebeurt in kabouterland. En zo blijven we ook allemaal blij en vredig.
Feestvieren is belangrijk. Als je iets gedaan hebt wat voor jou heel goed was
of waar je een heel goed gevoel van over hebt gehouden, dan heb je toch een reden
om feest te vieren? Dat zijn jullie vergeten hè? Je mag om de kleinste dingen
feest vieren hoor. En je moet het regelmatig doen en het hoeft helemaal niet
zo’n groot feest te zijn als je denkt. Jullie vieren te weinig feest en als je
dan een feestje viert, wordt het gauw een heel groot feest en is het feest vaak
niet leuk meer. Het moet spontaan zijn. Kom we gaan gauw naar kabouterdorp want
ze wachten al op ons.” Na een halfuurtje lopen kwamen we in kabouterdorp aan.
Kleine huisjes stonden her en der verspreid tussen en in de bomen. Kabouters zaten
op paddenstoelen, elfjes vlogen van bloem naar bloem. Toen ik goed keek zag ik
dat iedereen bezig was om iets voor te bereiden voor het feest. Ik zag elfjes met gekleurd stuifmeel een
grote tafel versieren die in het midden van het dorp stond. Andere elfjes
brachten kleine bloemblaadjes mee. Bijtjes namen honing mee aan hun pootjes en
lieten de druppeltjes honing in kleine
kommetjes vallen. Ik zag kabouters sjouwen met kleine tonnetjes waar drank in
zat. Tonnetjes met bier en wijn, die ze zelf gemaakt hadden. Ik zag
lieveheersbeestjes die als versiering op de tafel gingen zitten en een lang
kleurig lint maakten. Verschillende vogels maakten muziek en zongen hun hoogste
lied. Er waren kabouters bezig met een mooi groot vuur waar een grote steen op
lag, en op die steen werden lekkere zoete broodjes gebakken. Heerlijk rook het
hier en het zag er zo leuk en lief uit. Iedereen die op het feest kwam deed
iets om het feest tot een succes te maken. “En waar is nu de wijze uil?” vroeg
ik. “Oh die komt zo. Die is even aan het rusten voordat het feest begint. Hij
heeft een heel eind moeten vliegen voor hij hier was. En weet je, eigenlijk
slapen uilen overdag. Hij zal zo wel komen want hij opent het feest.” Ik zag
dat iedereen al een beetje een plaatsje uitzocht aan tafel of bij het vuur. En
er werd heel gezellig gepraat over waar iedereen de afgelopen tijd mee bezig
was geweest. En er werd gelachen.
Toen
iedereen klaar was en op een plekje zat zei Kreukelbaard dat het tijd was voor
het grote kabouterlied. Meneer Uil zou dan vanzelf wel komen. Elfjes en vogels
en een paar kabouters begonnen met de muziek en alle kabouters begonnen te
zingen:
Hé ha, hé ho, hé heiHet leven maakt ons blij,
Kabouters weer bijeen,
Humeurig is er geen,
We zingen, dansen en eten,
En zorgen worden vergeten,
Kabouters, elfjes en dieren,
Bijeen om het feest te vieren.
Toen het lied af was klapten alle aanwezigen om het hardst, kabouters en elfjes in hun handen, de dieren met hun pootjes, vogels met hun vleugels en zelfs de bomen, planten en bloemen deden mee. Het was zo’n vrolijke boel. En toen werd het stil. Héél stil. Van de uil was nog niets gezien. “Hij is er toch wel?” vroeg ik aan Kreukelbaard. Hij zei niets. Ik zag iedereen heel stil worden. Iedereen keek naar elkaar. Niemand die iets zei of deed. Toen stond er een kleine kabouter op en zei: ”Waar is meneer Uil?” Niemand gaf het antwoord. Kreukelbaard stond op en zei: ”Iemand moet gaan kijken waar hij blijft. Misschien is er wat gebeurd of slaapt hij gewoon nog.” “Nou”, zei een andere kabouter, “ga jij dan eens kijken, jij kent meneer Uil het best.” En zo gezegd zo gedaan. Kreukelbaard ging het bos in waar meneer Uil normaal in zijn boom zat. Toen we dichterbij kwamen hoorde we een raar geluid: ”oehoehk, oehoehk, hik hik oehoehk.” “Wat is dat nou?” zei Kreukelbaard en rende vooruit. Daar zat meneer Uil op de grond. In een grote plas kabouterbier, wat uit een kapotte bierton was gestroomd. “Wat is er gebeurd meneer Uil?” “Oehoehk, ik schaam me zo, ik durf de kabouters en de dieren en elfjes zo niet meer onder ogen te komen. Ik als wijze uil oehohk. Oh wat erg.” “Maar meneer Uil, bent u soms dronken?” “Nou niet dronken maar wel aangeschoten.” Een aangeschoten uil, dacht ik, het moet niet gekker worden. “Maar waarom heeft u dan al dat bier opgedronken?” “Opgedronken?” zei meneer Uil, “ik moest vechten voor mijn leven, ik werd ineens door die ton aangevallen, en ik sloeg om me heen met mijn vleugels waardoor de ton brak en toen verdronk ik bijna in het bier. Ik moest het wel drinken zeg.” Kreukelbaard begon heel hard te lachen en de wijze uil keek de andere kant op. “U heeft een mooie babbel meneer Uil maar ik denk dat ik weet wat er gebeurd is. U zat daar op die tak te slapen, en een vergeetachtige kabouter heeft hier die ton achtergelaten. Toen u ons hoorde zingen schrok u wakker en”….”Ja ja ja laat maar” zei meneer Uil, “je hebt gelijk…ik ben in de ton gevallen. Oehoehk hik. En nu kan ik mijn toespraak niet meer houden want ik heb steeds de hik oehoehk.” “Ach kom nou meneer Uil, u kunt gewoon naar ons feest komen en ik zal iedereen wel even voorbereiden.” Kreukelbaard liep terug naar het feest en vertelde dat meneer Uil zo zou komen. Meneer Uil had nog even tijd nodig omdat hij had begrepen dat er niet veel te vertellen viel. Alle aanwezigen hadden alle reden om feest te vieren, alleen al doordat ze zo goed met elkaar omgingen en een voorbeeld waren voor alle anderen. Meneer Uil verscheen uit het bos en alle aanwezigen gingen staan om hem goed te zien. Meneer Uil deed zijn toespraak met heel veel keertjes “oehohk hik” en het viel alle kabouters op dat deze toespraak heel anders was dan anders. Niemand begreep er veel van. Toen meneer Uil uitgesproken was werd het stil. Niemand wist hoe ze moesten reageren, totdat een kleine ondeugende kabouter zei: ”Nou dat waren mooie uilenbabbels hoor maar mag ik nou taart?” Iedereen begon hard te lachen en het feest barstte los. Meneer Uil was opgelucht dat hij gewoon mee kon feesten zonder dat hij een vreemde naam had gekregen. Maar de kabouters van het bos wisten wel beter!!