2. De rozentuin
Vandaag trof
ik Kabouter Kreukelbaard weer aan bij de rand van het bos. Hij vertelde me dat
we een wandeling gingen maken naar een bepaalde vergeten plek in het bos. Hij
zou me onderweg wel wat vertellen maar ik moest het ook gewoon maar zien. Hij
inspecteerde mijn kleding want, zo zei hij, ik kon misschien wel eens geprikt
worden. Ik keek vragend naar Kreukelbaard maar hij legde dit niet verder uit.
“Kom” zei hij en we begonnen te wandelen. Ik zag dat Kreukelbaard een klein
rugzakje op zijn rug droeg en ik vroeg me af of dit soms een hele lange
wandeling zou worden. Het was nog vroeg in de morgen en het bos was
fantastisch. Doordat het nog een beetje vochtig was van de dauw zag je overal
druppeltjes op blaadjes en aan takjes. Soms zag je beginnende zonnestraaltjes
door zo’n druppeltje heen schijnen en in wel duizend kleurtjes uiteen spatten.
Zo mooi. Ik verwonderde mezelf dat ik dit nooit eerder zo gezien had. Misschien
omdat ik nu kleiner was? En het rook ook zo lekker in het bos, zo’n echte
frisse boslucht.
We liepen
over verschillende paadjes door het bos. Ik herinner me dat we over mos liepen
waar van die hele mooie kleine witte bloemetjes uit groeiden. Ik keek
regelmatig achterom of ik niet teveel bloemetjes kapot trapte maar tot mijn verbazing
was er geen enkel bloemetje geknakt. Dan weer liepen we over een zandweggetje
en dan weer over de hei die prachtig paars was gekleurd. Opeens begon kabouter
Kreukelbaard te praten. “We gaan naar een lang vergeten plek midden in het bos.
Het is een plek waar mensen bijna nooit komen. Alleen kabouters en elfjes en
kleinere dieren zie je daar regelmatig. Er komt wel af en toe per ongeluk een
mens maar als deze dan ooit terug wil naar deze plek kunnen ze die nooit meer
vinden. Dat is het geheim van deze plek. Het is een plek waar ooit een vrouw
heeft gewoond die Roos heette. Zij was heel erg goed op de hoogte van de
natuur, kon met dieren spreken en kon ze verzorgen als dat nodig was. Zij werd
vertrouwd door alle dieren. Ze wist ook heel veel van de kruiden, de vruchten,
de planten, en hoe je die kon gebruiken om iets te laten genezen. En de natuur
gaf haar altijd alles wat ze nodig had. Had ze water nodig dan ging het regenen
en kon ze de regen in een speciale ton opvangen. Had ze licht nodig voor haar
plantjes dan scheen de zon. Hout was er altijd genoeg zodat ze altijd een
vuurtje had om op te kunnen koken of zich aan te verwarmen. De dieren brachten
haar ook regelmatig spulletjes die ze kon gebruiken, stukjes vruchten, mos,
takken, of ze brachten haar naar een plek waar ze iets kon vinden wat ze nodig
had, of waar een ziek of gewond dier lag die ze dan kon verzorgen. Ze was een
prachtig lieve vrouw.” “Woonde ze daar dan helemaal alleen?” vroeg ik. “Nee niet alleen, maar samen met de
dieren.” “Ja, maar had ze geen kinderen of een man?” ”Nee” zei kreukelbaard. “Niemand
weet hoe ze in het bos terecht is gekomen of waar ze vandaan is gekomen. Ze was
er gewoon ineens. En na een tijdje woonde ze daar op die open plek en begonnen
alle dieren, elfjes en kabouters nieuwsgierig te worden en gingen haar opzoeken.
Eerst heel voorzichtig vanuit de struiken glurend, of vanuit een boom. Maar het
vrouwtje wist meteen dat we er waren en zei ons meteen vriendelijk gedag. Hoe
ze dat wist? Geen idee, ze wist het gewoon. En ze was vriendelijk, ze nodigde
ons uit om bij haar te komen zitten, en soms praatte ze gewoon tegen ons
terwijl ze aan het werk was.” “En wij gaan haar nu bezoeken?” “Nee, ze woont
hier al lang niet meer en niemand weet waar ze naartoe is gegaan. Het is in
ieder geval zo dat in de tijd dat ze hier leefde er veel meer boswezens bij zijn
gekomen. Alsof zij het was die hier een plek creëerde waar we aanwezig mochten
zijn en ons werk mochten verspreiden. En omdat we dat gevoel zo sterk hebben
blijven we deze plek verzorgen en eren.”
Opeens zag
ik een hele grote open plek midden tussen de bomen. Bij de rand van de open
plek bleef ik staan met mijn mond open. Dat moest een grappig gezicht zijn
geweest want Kreukelbaard begon te lachen toen hij naar me keek. Wat ik zag was
het meest mooie plekje op aarde wat ik ooit gezien had. Ik stond aan de rand
van een grasveldje waar paden van mos doorheen liepen. Het mos was donkerder van
kleur als het gras. Overal op het grastapijt bloeiden wilde bloemen van de
meest uiteen lopende kleuren. Ik rook diverse heerlijke geuren van bloemen maar
ook van kruiden. Bomen stonden hier en daar verspreid en zagen er vreselijk oud
uit maar heel sterk en gezond. Tussen de bloemen fladderden allerlei vlinders.
Ik werd er helemaal stil van en stond te genieten. Rechts van mij lag een
beekje waar helder blauw water door heen stroomde. Even verderop mondde het
beekje uit in een klein meertje. Een hertje stond bij het meertje om wat te
drinken. Het keek naar ons op en ging toen weer verder met drinken. Ik zag dat Kreukelbaard al het mospaadje op
was gelopen en ik liep hem achterna. Op sommige plekken kwamen de bloemen wel
zo hoog dat ik er niet eens meer over heen kon kijken. Ik was even vergeten dat
ik kleiner werd als ik met Kreukelbaard mee op stap ging. Even verderop zagen
we een oud huisje. Je kon zien dat het niet meer bewoond was, maar toch leek
het wel of er iemand voor zorgde, want het was niet uit elkaar gevallen of zo.
Achter het huisje vandaan kwamen gekke geluidjes: auw, oei, hmmmpff, aaaaiau. “He Ho hallo” riep Kreukelbaard ineens en vanachter
het huisje kwam een andere kabouter aangelopen. “Dit is kabouter Stekelbaard”
zei Kreukelbaard. Ik verwachtte eigenlijk niets vreemd aan hem te zien want
Kreukelbaard had ook geen Kreukels in zijn baard. Maar Stekelbaard had zijn
baard vol met kleine doorntjes zitten. “Zo” zei Stekelbaard “jij komt deze plek
eens bezoeken hè, ja dat had ik al gehoord van Kreukelbaard. Nou kom maar eens
mee naar achteren.” We liepen om het huisje heen en daar zag ik een prachtige
tuin met rozen. “Dit is de Rozentuin van Roos” zei Stekelbaard. “Deze bloem is
genoemd naar Roos die ze altijd zo goed verzorgde. Elke dag kwam ze hier om de
rozen te verzorgen. In het begin waren alle rozen wit. Roos heeft ons gevraagd
om haar te helpen met het kleuren van de rozen.” Ik keek verbaasd maar toen ik
dichterbij kwam zag in de rozenperken allemaal elfjes en kabouters met kleine
penseeltjes. Ze waren de witte rozen een mooi kleurtje aan het geven. “Maar
rozen hebben toch allemaal al kleurtjes als ze groeien?” vroeg ik. “Ja” lachte
de kabouter, “behalve hier. Hier groeien alleen witte rozen. Maar Roos vond
kleurtjes ook wel heel leuk en dus zijn wij ze gaan verven met magische verf
gemaakt van allerlei blaadjes uit het bos. Zo blijft het hier een gekleurde
boel.” “Maar”, zei ik, “Roos is hier
toch allang niet meer, waarom gaan jullie er dan mee door?” “Tja, je houd toch
niet meteen op met iets moois te doen als degene die het gevraagd heeft
vertrokken is. En, hiermee helpen we alle rozen op de aarde te herinneren dat
ze allemaal een eigen kleur mogen hebben en dat het ook heel mooi is om een
witte roos te zijn.” Ik bleef nog even zitten kijken hoe Stekelbaard weer aan
het werk ging. Hij was degene die aan de rozen vroeg welke kleur ze wilden
hebben en hing dan een kaartje aan de stengels met de juiste kleur zodat een
elfje of kabouter dan deze kleur kon gaan aanbrengen. En ik zag ook hoe Stekelbaard
aan zijn naam kwam. Bij het fluisteren met de roos zat zijn baard elke keer vast
in de doorntjes van de roos en moest hij elke keer zijn baard lostrekken . Nu
wist ik meteen waar die eerdere geluidjes vandaan kwamen.
Kreukelbaard zei me dat we weer terug gingen naar huis want het werd alweer tijd. Toen ik weer thuis was kon ik het niet laten om even de tuin in te gaan en heel goed naar de rozen te kijken. Ze waren rood en geel, maar ik zag niets van elfjes of kabouters. Wel was er een roos waar een hommel op zat en toen ik hem zag vloog de hommel een cirkeltje om mijn hoofd en ging weer op dezelfde roos zitten.
Toevallig?